ECLI:NL:RBMNE:2021:363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 19/5001
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering na Eerstejaarsziektewet beoordeling en de zorgvuldigheid van de hoorzitting

In deze zaak heeft eiser, een productiemedewerker, zich op 2 augustus 2018 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na een jaar ontving hij een Ziektewetuitkering, maar na de Eerstejaarsziektewet beoordeling op 25 september 2019, waarin werd vastgesteld dat hij ondanks zijn beperkingen meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen, werd zijn uitkering per 26 oktober 2019 beëindigd. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door een telefonisch contact om te zetten in een telefonische hoorzitting zonder hem voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden.

De rechtbank oordeelde dat het hoorrecht een belangrijk recht is en dat alle partijen instemming moeten geven voor een telefonische hoorzitting. De rechtbank concludeerde dat eiser zich overvallen voelde en onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden, wat leidde tot de conclusie dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld. De beroepsgrond van eiser slaagde, maar de rechtbank besloot het gebrek te passeren op basis van artikel 6.22 van de Awb, omdat eiser niet in zijn belangen was benadeeld. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door verweerder zorgvuldig was en dat de medische rapportages voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1079,02 en het betaalde griffierecht van € 47,-. De uitspraak werd gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Sallé),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. van Dalfsen).

Inleiding

1. Eiser werkte als productiemedewerker in een betonfabriek. Op 2 augustus 2018 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Verweerder heeft eiser een ziektewetuitkering toegekend. Na één jaar vindt een Eerstejaarsziektewet beoordeling (EWZb) plaats. Daaruit volgt dat eiser beperkingen in de belastbaarheid heeft, maar dat hij rekening houdend met die beperkingen meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. In het besluit van 25 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per 26 oktober 2019 daarom geen recht meer heeft op een Ziektewet (ZW) uitkering.
2. In het besluit van 25 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft besloten dat eiser per
26 oktober 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen in zijn belastbaarheid heeft en dat hij niet meer geschikt is voor eigen werk.
5. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Tegenstrijdigheden, onzorgvuldigheden en onbegrijpelijkheden in de rapportages kunnen aannemelijk gemaakt worden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is evenwel in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Eiser is het niet eens met de beoordeling van verweerder. Hij is van mening dat verweerder ten onrechte een telefonisch contact heeft omgezet in een telefonische hoorzitting. Verweerder heeft daardoor onzorgvuldig gehandeld. Bovendien heeft verweerder zijn bezwaar onjuist uitgelegd. Tot slot voert eiser aan dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen en dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft.
Telefonische hoorzitting
7. Eiser is van mening dat verweerder op de hoogte was van zijn NLD stoornis en daarmee rekening had moeten houden. Hij is overvallen door de bezwaarmedewerker. Hij wilde graag iemand ter ondersteuning meenemen naar de hoorzitting.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat naar aanleiding van het telefonisch contact met eiser op 14 oktober 2019 de bezwaarmedewerker eiser heeft teruggebeld en dat toen in onderling overleg is besloten meteen een telefonische hoorzitting te houden.
8. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Zij zal uitleggen waarom. Het hoorrecht is een belangrijk recht. In principe kan een hoorzitting telefonisch plaatsvinden maar dan moeten alle partijen daarmee instemmen. Uit de stukken en het onderzoek op de zitting is niet komen vast te staan dat eiser is erop is gewezen dat de hoorzitting ook op een ander tijdstip kon plaatsvinden en dat hij iemand ter ondersteuning mee mocht nemen naar de hoorzitting. De rechtbank heeft op de zitting ook een indruk gekregen van de persoon van eiser en de psychische problemen waarmee hij kampt. Gelet op de persoon van eiser en de snelheid waarmee verweerder een telefonische hoorzitting heeft geregeld, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser zich overvallen heeft gevoeld en hij onvoldoende tijd heeft gehad zich voor te bereiden op de hoorzitting.
9.
Dat betekent dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt.
De rechtbank zal dit gebrek passeren onder verwijzing naar artikel 6.22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) [1] , omdat aannemelijk is dat eiser niet in zijn belangen is benadeeld. Eiser heeft zich namelijk in beroep laten bijstaan door een gemachtigde en hij heeft op de zitting de gelegenheid gehad zijn verhaal te doen.
Medische beoordeling
10. Eiser is van mening dat verweerder zijn bezwaar verkeerd heeft uitgelegd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Eiser stelt dat hij niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Eiser verwijst daarvoor naar de brieven van ambulant psychiatrisch verpleegkundige mevrouw [A] van GGZ [locatie] van 29 mei 2019 en van mevrouw [B] , klinisch psycholoog, van 25 november 2019.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepsgronden geen aanleiding geven om de FML te herzien.
11. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 8 maart 2019 blijkt het volgende:
“Vermelding ZW beoordeling 8 maart 2019: geeft aan bekend te zijn met NLD stoornis. Nu na korte periode werken uitgevallen met psychische klachten. Er is sprake van meerdere discrepanties. Klant geeft aan dat sprake is van een ernstige psychopathologie. Tijdens spreekuur geen aanwijzingen voor gevonden (klachten imponeren als dysthymie, heeft in dagverhaal weinig invulling). Diagnostiek is nog gaande.
Informatie bij behandelaars opgevraagd: brief van ambulant psychiatrisch verpleegkundige mevrouw [A] , GGZ [locatie] van 28 mei 2019: diagnoses stoornis in gebruik cannabis, matig; ongespecificeerde angststoornis; depressieve stoornis eenmalige episode, matig. Eerder gediagnosticeerd met NLD. Er zijn bij klant autistische trekken”.
Met betrekking tot het door hem uitgevoerde psychisch onderzoek beschrijft de primaire verzekeringsarts dat eiser problemen goed kan verwoorden. De stemming imponeert niet ernstig depressief. Het affect moduleert. Er zijn geen tekenen van sterk verhoogde spanning of invaliderende angsten. Volgens de primaire verzekeringsarts heeft eiser door zijn stoornissen niet de vereiste vaardigheden in huis om aan eisen van interpersoonlijke actie, teamwork en samenwerking te voldoen. Hij heeft beperkte sociale vaardigheden en reageerde in het verleden met excessief middelengebruik. Er is sprake van ziekte. Hij heeft daardoor stoornissen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Daarom is hij beperkt met betrekking tot werken onder druk door deadlines, hoge productie-eisen, samenwerking en conflicthantering. Hij is aangewezen op niet hectisch en redelijk overzichtelijk en voorspelbaar werk, waarbij hij overwegend zelfstandig bezig is, zonder veel te hoeven overleggen of samen te werken. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 juli 2019.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht in zijn rapport van 23 oktober 2019 de FML passend bij de vastgestelde psychiatrische c.q. ontwikkelingsproblematiek. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de informatie van de behandelaars van 28 mei 2019. Er is geen medische reden om vast te stellen dat de behandeling van één therapiegesprek per twee weken een belemmering zou zijn voor volledige reïntegratie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding de FML aan te passen.
13. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door verweerder zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en heeft psychisch onderzoek gedaan. Er is medische informatie bij de behandelaar opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en overleg gehad met de bezwaarmedewerker.
De rechtbank acht de onderbouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk. Gelet op de bevindingen van beide verzekeringsartsen kan de rechtbank ook volgen dat uit de brief van mevrouw [B] niet valt af te leiden dat eiser geen benutbare mogelijkheden had. De informatie uit deze brief dateert van rond de datum in geding
(26 oktober 2019) en sluit aan bij de gegevens die al bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig waren en bij de opgenomen beperkingen in de FML. Dat betekent dat er ook geen aanleiding was om nader onderzoek te doen. Vervolgens heeft eiser in beroep nog een verwijsbrief voor specialistische GGZ van zijn huisarts van 9 september 2020 overgelegd. Hij heeft toegelicht dat dit is om aan te geven dat er heel veel met eiser aan de hand is. De rechtbank betrekt deze brief niet bij de beoordeling omdat het informatie van ver na de datum in geding is. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidsdeskundige beoordeling
14. Eiser voert aan dat -gelet op de brieven van zijn behandelaars- de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden.
15. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat er van moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiseres, zoals opgenomen in de FML van 29 juli 2019, juist zijn.
In zijn rapport van 14 februari 2020 geeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nadere motivering van de geschiktheid van de functies. Er is in de geduide functies geen sprake van een hoog handelingstempo, veelvuldige productiepieken of deadlines. Ook is samenwerken niet aan de orde. Er is sprake van een normaal werktempo. Alle geduide functies bevatten eenvoudige, routinematige en voorspelbare werkzaamheden. De belastbaarheid wordt niet overschreden. Er is geen sprake van een werksituatie met veelvuldige onderbrekingen. Er hoeft in deze functies ook geen andere taak te worden opgepakt, waardoor er geen psychische druk ontstaat doordat concentratie moet worden verlegd.
De rechtbank kan de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de functies qua totaalbelasting geschikt zijn, volgen. Daarmee heeft verweerder de geduide functies voldoende en inzichtelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond.
17. Omdat de beroepsgrond over de hoorzitting slaagt ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook de door eiser gemaakte reiskosten om bij de zitting van
27 januari 2021 te kunnen zijn, komen voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft deze Skypezitting bijgewoond op het kantoor van zijn gemachtigde. Die reiskosten stelt de rechtbank vast op € 11.02 (een retour [woonplaats] - [plaats] , openbaar vervoer, tweede klasse). In totaal moet verweerder dus € 1079,02 betalen aan eiser.
18. Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1079,02,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:22 Awb: Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.