ECLI:NL:RBMNE:2021:3662

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/3349
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding zorgtoeslag, huurtoeslag en inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoeker om schadevergoeding van € 4.438,- wegens belastingschade, bestaande uit zorgtoeslag, huurtoeslag en inkomstenbelasting. Verzoeker had eerder bij de verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een verzoek ingediend om schadevergoeding, dat door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in 2018 een nabetaling van zijn IVA-uitkering heeft ontvangen, maar dat de relatie tussen deze nabetaling en de gestelde schade onvoldoende onderbouwd is. Verweerder heeft herhaaldelijk aangegeven dat verzoeker de belastingaangiftes over de betreffende jaren niet had bijgevoegd, waardoor het voor verweerder onmogelijk was om de totale fiscale situatie van verzoeker te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de nabetaling de oorzaak is van de gestelde schade. Bovendien blijkt uit de beschikking van de Belastingdienst dat verzoeker voordeel heeft gehad van de nabetaling, wat de claim verder ondermijnt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen bewijs is geleverd dat de nabetaling heeft geleid tot schade in de vorm van terug te betalen toeslagen of hogere belastingaanslagen. De rechtbank concludeert dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van de benodigde informatie ter onderbouwing van zijn claim.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3349
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 op het verzoek om schadevergoeding in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. MacArthur-Neering).

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 10 juni 2020 verweerder verzocht om vergoeding van
€ 3.298,- wegens belastingschade (€ 2.520,- huurtoeslag en € 778,- inkomstenbelasting).
Verweerder heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 29 juli 2020.
Verzoeker heeft de rechtbank vervolgens verzocht verweerder te veroordelen tot betaling van in totaal € 4438,- (€ 1.114,- zorgtoeslag, € 2.520,- huurtoeslag, en € 778,- inkomstenbelasting).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het verzoek om schadevergoeding heeft betrekking op gestelde schade beweerdelijk veroorzaakt door het besluit van verweerder van 27 december 2017, waarbij verzoeker een zogenaamde IVA-uitkering is toegekend per 12 september 2017. Bij besluit van 30 augustus 2018 is verweerder, naar aanleiding van een beroepsprocedure over de ingangsdatum van de uitkering, overgegaan tot toekenning van de IVA-uitkering met ingang van 1 oktober 2013. Verzoeker heeft op 6 september 2018 een nabetaling ineens van de uitkering ontvangen en de wettelijke rente over de nabetaling. Een deel van de nabetaling is geïnd door verrekening met over dezelfde periode verstrekte uitkeringsbedragen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het belastingjaar 2018 een bedrag van
€ 14.244,60 bruto (€ 8.414,03 netto) aan verzoeker heeft nabetaald over de periode
1 oktober 2013 tot 11 september 2016. Over deze nabetaling is een bedrag van € 887,- aan wettelijke rente toegekend.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek van verzoeker om toekenning van een aanvullende (fiscale) schadevergoeding onvoldoende onderbouwd is, omdat de belastingaangiftes over de betreffende jaren niet zijn bijgevoegd. Hierdoor kan verweerder onvoldoende zicht krijgen op verzoekers totale fiscale situatie en is ni2et vast te stellen of de nabetaling de oorzaak is van de gestelde schade. Het is aan verzoeker om de stukken van de belastingdienst te verstrekken, die nodig zijn voor de onderbouwing van het verzoek. Verweerder heeft hier herhaaldelijk en tevergeefs op gewezen. Verzoeker of zijn gemachtigde kunnen deze gegevens zelf opvragen bij de dienst. Het is niet aan verweerder deze gegevens te verzamelen.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank ziet geen grond om verzoekers verzoek toe te wijzen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Schade huurtoeslag
5. Het staat vast dat verzoeker bij beschikking van 1 mei 2020 een definitieve berekening van de huurtoeslag over het belastingjaar 2018 heeft ontvangen. Hierin is aangegeven dat verzoeker het aan hem uitbetaalde voorschot huurtoeslag van € 2.520,- moet terugbetalen. De definitief berekende huurtoeslag is bepaald op € 0,-, omdat het (gezamenlijke) toetsingsinkomen te hoog is om in aanmerking te komen voor de toeslag.
6. Bij voorafgaande beschikking van 28 december 2017 is verzoeker echter een bedrag van € 3.274,- aan definitieve huurtoeslag toegekend. Uit de stukken behorende bij het verzoek blijkt niet waarom in de latere beschikking sprake is van een bij wijze van voorschot verstrekte huurtoeslag en evenmin is duidelijk waarom de terugbetaling op
€ 2.520,- is berekend.
7. De relatie van de gestelde schade tot de nabetaling ineens van een deel van de IVA-uitkering is ook niet gebleken. Uit een beschikking van de Belastingdienst van 14 april 2020, op een verzoek van verzoeker de nabetaling buiten beschouwing te laten, blijkt zelfs dat verzoeker volgens de dienst voordeel heeft gehad van het feit dat een nabetaling ineens heeft plaatsgevonden in 2018 in plaats van tijdige periodieke betaling en dat de nabetaling om deze reden niet buiten beschouwing wordt gelaten. Bij tijdige periodieke betaling van de IVA-uitkering was verzoekers inkomen al hoger dan de maximale inkomensgrens voor de toekenning van huurtoeslag. De rechtbank stelt vast dat uit deze laatste informatie blijkt dat er geen sprake is van schade ten gevolge van de nabetaling ineens.
Schade zorgtoeslag
8. Bij beschikking van 12 juli 2019 heeft de Belastingdienst verzoeker meegedeeld dat het betaalde bedrag aan voorschot zorgtoeslag 2018 van € 1.140,- in zijn geheel moet worden terugbetaald. De reden voor deze terugbetaling blijkt niet uit de stukken bij het verzoek. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen wat de relatie is tussen de terugbetalingsbeschikking en de nabetaling ineens van de IVA. Omdat het oorzakelijke verband tussen verweerders besluit en de berekening van de definitieve zorgtoeslag op een bedrag van € 0,- , niet is onderbouwd ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het bedrag aan terug te betalen voorschotten van in totaal
€ 1.140,-. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verzoeker om deze informatie, die dient ter onderbouwing van verzoekers claim, te verstrekken. Van bewijsnood aan de kant van verzoeker, die er toe zou kunnen leiden dat een actievere opstelling van verweerder nodig is, is de rechtbank ten slotte niet gebleken.
Schade inkomstenbelasting
9. Verzoeker claimt ten slotte vergoeding van een bedrag van € 778,- aan nageheven inkomstenbelasting, omdat hij voor dit bedrag een aanslag heeft ontvangen van de Belastingdienst over het jaar 2018. Uit deze aanslag blijkt echter niet of verzoeker door de nabetaling ineens met een deel van zijn inkomen in een hogere belastingschijf is terechtgekomen, dan het geval zou zijn bij tijdige periodieke betaling. Aangezien alleen een verschil in belastingtarief dat hierdoor is veroorzaakt (ook wel: progressieschade) schade is ten gevolge van verweerders onrechtmatige besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder tot vergoeding hiervan te veroordelen.

Proceskosten

10. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze beslissing is op 21 juli 2021 uitgesproken door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van M.S.D. de Weerd, griffier
.De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(verhinderd de uitspraak te tekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.