ECLI:NL:RBMNE:2021:3681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie wegens niet voldoen aan randvoorwaarden Huisvestingsverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor woningurgentie door de gemeente Hilversum. Eiser, die ernstige gezondheidsproblemen ondervindt en in een woning met gebreken woont, had verzocht om woningurgentie. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek 2019, omdat eiser niet aan de randvoorwaarden voldeed. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Eiser had in zijn aanvraag gesteld dat zijn woning ernstige gebreken vertoonde, zoals lekkage en slechte ventilatie, en dat hij hierdoor gezondheidsproblemen ondervond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij de problemen met zijn woning niet had kunnen voorkomen. De gemeente stelde dat eiser niet tijdig had gereageerd op het woonaanbod en dat hij niet had aangetoond dat er geen alternatieve oplossingen voor zijn woonprobleem waren.

Tijdens de zitting heeft eiser geprobeerd aan te tonen dat hij wel aan de randvoorwaarden voldeed, maar de rechtbank was van mening dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid de aanvraag voor woningurgentie kon afwijzen, omdat aan de noodzakelijke randvoorwaarden niet was voldaan. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen, aangezien de situatie van eiser niet als levensbedreigend of vergelijkbaar kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State. De beslissing van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is verklaard en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: R.W. van Manen).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om woningurgentie afgewezen.
In het besluit van 5 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was als toehoorder aanwezig [A] , werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

Inleiding
Eiser heeft om woningurgentie gevraagd, omdat de woning die hij sinds 2012 huurt ernstige gebreken vertoont. Er is sprake van lekkage en de woning is slecht geventileerd. Eiser heeft geprobeerd de verhuurder hierop aan te spreken, maar dat heeft tot nu toe geen resultaat gehad. Eiser heeft vanaf 2014 zware longproblemen en die veroorzaken veel pijn. Eiser heeft daarvoor een neurostimulator. Hij heeft last van de vochtigheid in zijn woning, omdat dit tot benauwdheid leidt. Hij is ook bang dat het vocht de neurostimulator aantast en hij daardoor wordt geëlektrocuteerd. Naast zijn medische klachten ondervindt hij ook psychische klachten. Die worden niet alleen veroorzaakt door de medische problematiek, maar ook door de slechte woonsituatie. Eiser ervaart veel overlast van de forensische woongroep die boven hem woont. Eiser heeft geprobeerd om zijn problemen op te lossen, maar dat is niet gelukt en daarom wil hij verhuizen.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarde van artikel 3.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek 2019 (Huisvestingsverordening), waarin staat dat eiser moet aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen. Verweerder vindt ook dat niet wordt voldaan aan de randvoorwaarde van artikel 3.2, tweede lid van de Huisvestingsverordening, waarin staat dat eiser moet aantonen dat hij, vanaf het moment dat hij het probleem kon zien aankomen, in voldoende mate heeft gereageerd op het woonaanbod in de regio. Tot slot vindt verweerder dat evenmin wordt voldaan aan de randvoorwaarde van artikel 3.2, vierde lid, van de Huisvestingsverordening, waarin staat dat eiser kan aantonen dat er geen (tijdelijke) oplossing is voor het woonprobleem. Er hoeft volgens verweerder niet getoetst te worden aan de criteria voor urgentie omdat aan deze randvoorwaarden niet is voldaan. Verweerder ziet ook geen aanleiding om de hardheidsclausule van artikel 4.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening toe te passen.
Beoordeling van het beroep
Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat zijn bovenburen inmiddels weg zijn. Hij voert aan dat hij – anders van verweerder stelt – wel aan alle randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening voldoet. Volgens hem kon hij namelijk het woonprobleem niet voorkomen, waarmee aan de eerste randvoorwaarde is voldaan. Eiser heeft de huidige woning geaccepteerd toen hij nog gezond was. Bovendien zijn een aantal gebreken, zoals de lekkages, pas later ontstaan. Eiser heeft de problemen met de woning bij de verhuurder gemeld en hij heeft bij de Afdeling bouw- en woningtoezicht van verweerder op 8 april 2021 een verzoek om handhaving gedaan. Ook heeft hij de Huurcommissie voor een tweede keer ingeschakeld. Hij heeft niet eerder dan in oktober 2020 instanties benaderd, omdat zijn geestelijke en lichamelijke klachten hem voor die tijd in de weg stonden om actie te ondernemen.
De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Gebleken is dat eiser jaarlijks met de verhuurder een verhuurcontract heeft ondertekend. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser op die momenten de gebreken in zijn woning bij de verhuurder had kunnen en ook moeten aankaarten. Ook had eiser eerder de Huurcommissie en de Afdeling bouw- en woningtoezicht van verweerder kunnen inschakelen. Eiser heeft, zo blijkt uit een e-mailbericht dat hij in beroep heeft overgelegd, in 2018 hulp gezocht bij het huurteam. Van hem had echter verwacht mogen worden dat hij in die periode meer actie had ondernomen om zijn probleem op te lossen. Wat eiser heeft overgelegd aan inspanningen om het probleem op te lossen, dateert voornamelijk van 2020 en 2021 en is zelfs van na het bestreden besluit. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser eerder in actie had moeten komen.
Eiser stelt dat hij niet eerder in staat was om actie te ondernemen. Hij heeft gewezen op zijn ziekte en op zijn psychische gezondheid. Hij heeft echter geen documenten overgelegd die zijn standpunt onderbouwen dat hij dermate grote problemen had dat hij niet eerder iets kon ondernemen om het woonprobleem te voorkomen of om het op te lossen. Zo heeft hij geen verklaring van bijvoorbeeld een psycholoog ingebracht. De enige overgelegde verklaring in dit kader, die van zijn huisarts, gaat verder niet over zijn psychische gezondheid. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aan de eerste randvoorwaarde van de Huisvestingsverordening voldoet.
Als er aan één randvoorwaarde niet wordt voldaan, kan verweerder de aanvraag al afwijzen. Toch kijkt de rechtbank ook nog naar de andere twee randvoorwaarden die verweerder ook heeft genoemd in het bestreden besluit.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij, vanaf het moment waarop het woonprobleem ontstond, heeft gereageerd op passende woonruimte in de regio. Verweerder vindt dat niet. Eiser heeft volgens verweerder zijn eerdere inschrijving laten verlopen. Volgens verweerder is niet komen vast te staan dat hij daar niets aan kon doen.
De rechtbank geeft verweerder hierin gelijk. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij er vanwege zijn (psychische) gezondheid niets aan heeft kunnen doen dat hij de inschrijving heeft laten verlopen en dat hij zich niet eerder opnieuw heeft ingeschreven. Eiser had namelijk ook daarvan (medische) stukken moeten overleggen. Verweerder heeft er verder op gewezen dat eiser in 2017 een eerste procedure heeft gevoerd bij de Huurcommissie. Eiser heeft niet voldoende uitgelegd waarom hij wél in staat was om die procedure te voeren en ook om in 2018 contact te zoeken met het huurteam, maar dat hij niet in staat was om zijn inschrijving, die op 3 augustus 2017 is verlopen, op tijd te verlengen.
Eiser heeft tot slot gezegd dat er geen tijdelijke alternatieve oplossingen zijn te vinden voor zijn problemen. Al in 2020 heeft hij contact opgenomen met de Afdeling bouw- en woningtoezicht van verweerder en op 8 april 2021 heeft hij een handhavingsverzoek ingediend, maar dat heeft tot nu toe niet geholpen. Verweerder stelt echter dat eiser nog wel alternatieven heeft. Het kan soms langer duren voor instanties wat ondernemen - zeker tijdens de lockdown - maar dat maakt volgens verweerder niet dat er geen mogelijkheden zijn.
Ook hierin geeft de rechtbank verweerder gelijk. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat er echt geen oplossingen zijn te bedenken om zijn woning weer op orde te krijgen, eventueel met hulp van instanties. Verweerder mag van eiser ook verwachten dat hij zelf op tijd aan de bel trekt bij bijvoorbeeld de Afdeling Bouw en woningtoezicht en de Huurcommissie. Dat eiser dat niet eerder kon, heeft hij – zoals al eerder is overwogen – niet voldoende onderbouwd met stukken.
Aan drie randvoorwaarden wordt dan ook niet voldaan en daarom heeft verweerder geen verder onderzoek hoeven doen naar urgentie.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Verweerder past de hardheidsclausule alleen toe in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht kan worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Een beleid van die strekking is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk gevonden. [1] De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het beleid van verweerder op dit punt onredelijk te vinden. De rechtbank overweegt dat uit wat eiser in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd wel kan worden afgeleid dat hij zijn woonsituatie als moeilijk en als ongeschikt ervaart door zijn medische klachten, maar niet dat de situatie levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is. Dat eiser een risico loopt om geëlektrocuteerd te worden, heeft hij verder niet onderbouwd. De huisarts kan dit in elk geval niet bevestigen.
13. De rechtbank begrijpt de wens van eiser om te verhuizen, maar ziet ook het probleem van verweerder: in de regio Gooi- en Vechtstreek komen jaarlijks maar tussen de 1000 en 1500 woningen vrij, terwijl er 30.000 mensen als woningzoekende zijn ingeschreven. Dat maakt dat een urgentieverklaring echt maar bij hoge uitzondering kan worden afgegeven en eisers situatie, hoe moeilijk die voor hemzelf ook is, is dus niet zo’n situatie die deze hoge uitzondering rechtvaardigt.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter

De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van