ECLI:NL:RBMNE:2021:3718

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
8976386
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst en toepassing Haviltex-maatstaf in geschil over gezamenlijke investering versus lening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over de vraag of er sprake is van een lening of een gezamenlijke investering in een vastgoedproject in Roemenië. Eiser heeft in totaal € 13.360 overgemaakt aan gedaagde, met de veronderstelling dat dit een lening betrof die terugbetaald moest worden met rente. Gedaagde betwist echter dat er sprake is van een lening en stelt dat de partijen een gezamenlijke investering hebben gedaan. De kantonrechter heeft de Haviltex-maatstaf toegepast, die bepaalt dat de uitleg van een overeenkomst afhangt van wat partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs mochten afleiden uit elkaars verklaringen en gedragingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de inhoud van de akte van 11 september 2017, waarin een lening werd vastgelegd, niet overeenstemt met de werkelijke bedoelingen van partijen. Uit diverse uitgewisselde berichten blijkt dat beide partijen uitgingen van een gezamenlijke investering in plaats van een lening. De kantonrechter heeft daarom de vordering van eiser tot betaling van het geleende bedrag afgewezen en geoordeeld dat gedaagde rekening en verantwoording moet afleggen over het beheer van de aangekochte grond. Eiser is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, terwijl gedaagde in reconventie is vrijgesteld van de kosten van de conservatoire beslagen die door eiser waren gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8976386 UC EXPL 21-582 MHt/5375
Vonnis van 4 augustus 2021
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.B. de Regt,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.R. de Jong.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 januari 2021;
- de akte overlegging producties 1 tot en met 12 van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 14 tot en met 16;
- de aanvullende producties 4 en 5 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 7 juni 2021;
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter meegedeeld dat hij vonnis zal wijzen. Helaas is het niet gelukt om dit vonnis op de toen aan partijen meegedeelde datum te wijzen.

2.Waar het in deze zaak om gaat

2.1.
[eiser] en [gedaagde] kennen elkaar al langere tijd en hadden een vriendschappelijke relatie met elkaar. Op een gegeven moment zijn zij met elkaar in gesprek geraakt over een vastgoedproject in Roemenië. [gedaagde] was van plan om samen met zijn broer een kavel grond te kopen in de Roemeense stad [plaatsnaam] en op die kavel een appartementencomplex te ontwikkelen. [eiser] kreeg een som geld tot zijn beschikking en zou daarmee een bijdrage kunnen leveren aan het beoogde project.
2.2.
Op 31 augustus 2017 heeft [eiser] vervolgens een bedrag van € 8.360 overgemaakt aan [gedaagde] , gevolgd door een bedrag van € 5.000 op 1 september 2017. In totaal heeft [eiser] dus een bedrag van € 13.360 overgemaakt aan [gedaagde] .
2.3.
Op 11 september 2017 hebben [eiser] en [gedaagde] een document ondertekend dat is getiteld "
[naam onderneming] – (Onderhandse) Leningsovereenkomst". In dit document is opgenomen dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag van € 13.360 heeft geleend voor de aankoop van de hiervoor genoemde kavel grond in [plaatsnaam] . Verder is opgenomen dat [gedaagde] op 1 september 2018 een bedrag van in totaal € 16.032 dient terug te betalen. Dit betreft het geleende bedrag vermeerderd met een rente van 20% op jaarbasis.
2.4.
[eiser] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat [gedaagde] op basis van dit document gehouden is om aan hem een bedrag van € 16.032 te betalen. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald. Daarom vordert [eiser] in deze procedure veroordeling van [gedaagde] tot betaling van dit bedrag, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente vanaf 1 september 2018, althans (subsidiair) de wettelijke rente. Ook maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten.
2.5.
[gedaagde] betwist dat [eiser] geld aan hem geleend heeft. Volgens hem hebben partijen andere afspraken gemaakt dan in het document van 11 september 2017 zijn opgenomen. [gedaagde] stelt dat hij en [eiser] in werkelijkheid overeen zijn gekomen dat zij de hiervoor genoemde grond in Roemenië gezamenlijk zouden aankopen. [gedaagde] heeft dit (onder andere) onderbouwd door diverse berichten te overleggen die zijn uitgewisseld tussen hem en [eiser] . Waar relevant, zal de kantonrechter hierna bij de beoordeling nader ingaan op die berichten. Verder heeft [gedaagde] verzocht om opheffing van de ten laste van hem door [eiser] gelegde conservatoire beslagen.
2.6.
[gedaagde] heeft daarnaast een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld. Onder de voorwaarde dat [eiser] in conventie in het gelijk wordt gesteld, vordert [gedaagde] dat [eiser] wordt veroordeeld om een bedrag van € 14.000 aan [gedaagde] te betalen. Indien de kantonrechter aanneemt dat een leningsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, moet het er volgens [gedaagde] voor worden gehouden dat daarnaast een separate investeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Op grond daarvan zou [eiser] voornoemd bedrag aan [gedaagde] zijn verschuldigd.

3.De beoordeling

In conventie: de vordering van [eiser]
3.1.
Vast staat dat [eiser] een bedrag van € 13.360 heeft overgemaakt aan [gedaagde] voor de aankoop van een kavel grond in Roemenië. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is welke afspraak aan die overboeking ten grondslag ligt. Gaat het om een door [eiser] verstrekte lening of was het de bedoeling van [eiser] en [gedaagde] om samen een stuk grond te kopen? De kantonrechter is van oordeel dat dit laatste het geval is. Hierna zal de kantonrechter uitleggen hoe en waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Eerst zal hij kort de toepasselijke juridische maatstaf uiteenzetten. Vervolgens zal worden toegelicht welke concrete feiten en omstandigheden in dit geval van belang zijn bij de toepassing van die maatstaf en tot welke conclusie dit leidt.
Het toetsingskader: Haviltex-maatstaf
3.2.
Of en in welke zin een overeenkomst tot stand komt, hangt volgens vaste jurisprudentie af van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (de zogenoemde ‘Haviltex-maatstaf’, naar het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Het gaat dus niet alleen om wat een partij heeft verklaard en wat hij met die verklaring beoogde, maar ook om wat zijn wederpartij hieruit redelijkerwijs heeft mogen afleiden (gerechtvaardigd vertrouwen). Bij de uitleg van wat partijen zijn overeengekomen kunnen ook gedragingen en verklaringen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn (zie Hoge Raad 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2012:BX5572). Die latere gedragingen en verklaringen kunnen immers een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de overeenkomst.
Verklaringen en gedragingen waaruit blijkt van de bedoeling van partijen
3.3.
Bij de toepassing van deze maatstaf op het voorliggende geval, is in de eerste plaats de akte van 11 september 2017 van belang. Aangezien dit document door [gedaagde] en [eiser] is ondertekend en strekt tot bewijs van wat tussen partijen is afgesproken, kwalificeert dit document als een onderhandse akte in de zin van de wet (zie artikel 156 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). De inhoud van deze akte levert tussen partijen op grond van de wet 'dwingend bewijs' op (zie artikel 157 lid 2 Rv). Dat betekent dat er in beginsel van uit moet worden gegaan dat de akte een juiste weergave behelst van wat tussen partijen is overeengekomen. Uitgangspunt bij de beoordeling van deze zaak is dan ook dat het door [eiser] overgeboekte bedrag van € 13.360 een lening betreft aan [gedaagde] .
3.4.
Het staat [gedaagde] echter vrij om te bewijzen dat de akte de waarheid niet goed weergeeft (zie artikel 151 lid 2 Rv). Daarvoor is nodig dat [gedaagde] feiten en omstandigheden bewijst waaruit valt af te leiden dat de tekst van de akte niet strookt met de werkelijke bedoeling van partijen. De Hoge Raad spreekt in dit verband over het “ontzenuwen” van de bewijskracht van de akte (zie Hoge Raad 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0613).
3.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] geslaagd in het bewijzen van dergelijke feiten en omstandigheden. [gedaagde] heeft diverse berichten van hemzelf en van [eiser] overgelegd, zowel van vóór als na het ondertekenen van de akte op 11 september 2017, die duiden op een van de akte afwijkende bedoeling van partijen.
3.6.
Zo heeft [gedaagde] gewezen op een door hem aan [eiser] verzonden e-mail van 6 september 2017, enkele dagen voor het ondertekenen van de akte. In deze e-mail, met als onderwerp "
Betalingsbewijs [plaatsnaam] 594m2", schrijft [gedaagde] onder meer het volgende:
"
Hierbij het betalingsbewijs van €35.000 [gedaagde (voornaam)][ [gedaagde] ]
/€13.360 [eiser (voornaam)][ [eiser] ]
. Met je eigen afschriften kan je dit dus gelijktrekken in je administratie. (€8360+€5000).
(…) Zelf gaf je aan dat dit met een gentleman’s agreement voor nu oké is en hebben we de activiteiten op deze manier gestart. Gentleman’s agreement is overigens wettelijk bindend dus in dat opzicht zit het goed alleen is dit een extreem grijs gebied in de ogen van de wet. Hierom raad ik aan zodra [A (voornaam)] dit land op zijn naam heeft en dit converteert naar de Roemeense aandelen dat jij hier dan ook als natuurlijk persoon instapt en niet met een lening. Zo krijg je aandelen van het bedrijf in handen en ben je niet afhankelijk van enkel een ‘zweverige leenovereenkomst’ (als je dit zo op het moment ervaart/ik ervaar het namelijk wel zo).
(…) Nominale waarde % van ons samen is 52% van deze aandelen (…)."
3.7.
[gedaagde] verwijst hier naar een mondelinge overeenkomst, door hem aangeduid als "
gentleman’s agreement", die kennelijk aan de samenwerking met [eiser] ten grondslag ligt. Uit de inhoud en bewoordingen van de e-mail leidt de kantonrechter af dat die mondelinge overeenkomst volgens [gedaagde] inhield dat het ging om een gezamenlijke investering. Hij splitst het voor de aankoop van de grond overgemaakte bedrag immers uit in een deel dat toekomt aan hemzelf en een deel dat toekomt aan [eiser] en heeft het daarnaast over een percentage aandelen dat “
van ons samen” is.
3.8.
Dit beeld wordt bevestigd in een latere e-mail van [gedaagde] aan [eiser] . Op 14 mei 2018 stuurt [gedaagde] een e-mail aan [eiser] met als onderwerp "
Voortgang gentlemen agreement". Hierin schrijft hij onder meer:
"
Hierbij stuur ik jou de voorlopige planning voor onze gezamenlijke belegging te [plaatsnaam] in Roemenië.(…)
Ter herinnering: [eiser (voornaam)] ’s inbreng bij [gedaagde (voornaam)] ’s deel is €13.360 oftewel; 13.360 / 133.333,33 =10.02%van [naam onderneming] is via mij aan jou toe te kennen."
3.9.
Uit deze bewoordingen blijkt nog duidelijker dat [gedaagde] ervan uitging dat hij en [eiser] een gezamenlijke investering hebben verricht. In de e-mail wordt niet gesproken over een lening of (anderszins) over een door [gedaagde] aan [eiser] (terug) te betalen bedrag van in totaal € 16.032. Dit terwijl voornoemd bedrag volgens de akte van 11 september 2017 enkele maanden later (op 1 september 2018) aan [eiser] zou moeten worden betaald.
3.10.
Niet is gebleken dat [eiser] het bestaan van deze "
gentleman’s agreement" op enig moment voor aanvang van deze procedure heeft betwist. Integendeel, uit de door [eiser] aan [gedaagde] verzonden berichten leidt de kantonrechter af dat ook [eiser] uitging van een gezamenlijke investering. Zo heeft [eiser] op 18 augustus 2017, kort voordat hij het bedrag van € 13.360 overmaakte aan [gedaagde] , het volgende Snapchat-bericht gestuurd aan [gedaagde] :
"
Dus ik moet 14 fixen voor 10%?"
3.11.
[eiser] lijkt hier te verwijzen naar het door hem over te maken bedrag, waarbij hij vraagt om de bevestiging dat hij in dat geval voor 10% mede-eigenaar wordt van de grond. Dat dit een juiste uitleg is van dit bericht, is door [eiser] bevestigd in randnummer 3.9 van zijn conclusie van antwoord in reconventie. Het door [eiser] genoemde percentage van 10% komt voorts terug in de e-mail van [gedaagde] van 14 mei 2018. De kantonrechter ziet hierin een sterke aanwijzing dat [eiser] het bedrag van € 13.360 destijds heeft overgemaakt ten behoeve van een gezamenlijke investering, en dat dit destijds ook voor [eiser] duidelijk was.
3.12.
Deze bedoeling van partijen wordt door [eiser] nog eens bevestigd in een Whatsapp-gesprek van 3 augustus 2020. Hieronder is het relevante deel van dit gesprek opgenomen:
[gedaagde] : "
Het hele probleem is dat jij denkt dat ik jou geld heb…We hebben dat land gekocht samen. En dat was onze deal. (…)
[eiser] : "
Nou ik zou mee investeren een deel krijgen."
3.13.
Ook uit andere berichten volgt dat (ook) [eiser] in de veronderstelling verkeerde dat hij rechthebbende was op een deel van de aangekochte grond. Het gaat dan met name om de volgende Whatsapp-berichten van 10 en 13 januari 2020:
10 januari 2020
[eiser] : "
Ik zat te denken, kan je me niet voor een klein deel uitkopen als je een van die deals rond hebt zoals we toen zeiden. Dan ben ik misschien voor een groot deel van dat gezeik af."
[gedaagde] : "
Moeten we dan kijken.(…)
Jou ma is misschien wel het vervelendste van die hele deal."
[eiser] : "
Eens.(…)"
[gedaagde] : "
Ja ik vind alleen kut want wij hebben ‘gentlemens agreement’. Maar ga ik nooit meer doen. Volgende keer op papier. En dan kan je ma lekker kijken.(…)"
[eiser] : "
Eens. Maar ik zeg je volgende x weten hun precies niks."
13 januari 2020 18:08 uur
[eiser] : "
Met korting verkopen is geen optie. Dan heeft het me nog gekost ook. Maar in t geval van financierder hebben neem ik aan dat iemand het wel wil kopen van ons."
3.14.
Er was geen reden voor [eiser] om begin 2020 te spreken over "
uitkopen" of "
met korting verkopen", indien hij ervan uitging dat hij een lening had verstrekt die al had moeten worden terugbetaald op 1 september 2018. Ook wordt in dit Whatsapp-gesprek door [gedaagde] weer verwezen naar de mondelinge overeenkomst als grondslag voor de onderlinge verhoudingen (en dus niet de akte van 11 september 2017), wat door [eiser] vervolgens niet wordt weersproken.
3.15.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat de akte van 11 september 2017 enkel is opgesteld om de moeder van [eiser] gerust te stellen. De inhoud van de tussen partijen uitgewisselde berichten ondersteunt dit standpunt. Al in de hiervoor aangehaalde e-mail van 6 september 2017, dus nog voor het tekenen van de akte, geeft [gedaagde] aan dat hij de leningsovereenkomst als “
zweverig" ervaart. In latere Whatsapp-berichten beklemtoont [gedaagde] herhaaldelijk dat de akte van 11 september 2017 enkel is bedoeld voor de moeder van [eiser] en niet de werkelijke afspraken tussen partijen weergeeft. Op 2 april 2020 lijkt [eiser] dit ook te bevestigen. Zie hiervoor de door [gedaagde] overgelegde Whatsapp-berichten van die dag, waaruit onder meer het volgende blijkt:
2 april 2020 12:50-12:59 uur
[gedaagde] : "
En het was nooit een lening. Dat contract moest ik van jou maken voor je ma.(…)
[eiser] : "
Op dat papier wel. (…)
[gedaagde] : "
Ja dat moest jij hebben voor je ma als sannie dat heb ik ook zwart op wit.(…)"
[eiser] [in reactie op de hierboven geciteerde zin]: "
Niet dat je daar giga veel aan hebt denk ik.(…)"
[gedaagde] : "(…)
Dus misschien moeten jullie je stress eens oplossen door de feiten te bekijken. En jij je ma niet misleiden.(…)"
[eiser] [in reactie op de zin "En…niet misleiden]: "
En ik misleid precies niks want ze kent toch de hele situatie."
[gedaagde] : "
Ja blijkbaar niet want jij verteld haar nog steeds dat het gebaseerd is op dat contract dat jij 16k zou krijgen.(…)"
[eiser] : "
Want dat contract is ipc al verlopen dus lijkt me vrij onlogisch als ze dat nog geloofd"
2 april 2020 19:25-19:33 uur
[gedaagde] : "
Maar heb je haar wel uitgelegd dat wij nooit een lening hebben afgesproken? Want ik ga haar dat heel duidelijk uitleggen. Want je hebt gewoon land gekocht en dat is wat je nu hebt. Dus er is geen sprake van een lening."
[eiser] : "
Ik heb uitgelegd dat die lening bar weinig betekend ja. Maargoed nogmaals daar wil ze t niet eens over hebben."
[gedaagde] [in reactie op de zin "Ik heb uitgelegd…ja"]: "
Dit is wel wat anders dan ‘die leningsovereenkomst was vanaf het begin nep om jou gerust te stellen.'(…)
Maar als jij niet aangeeft dat nooit sprake was van een lening alleen voor haar dan moet ik dat wel zeggen he. Dus niet dat je straks komt met [.] onverwachts dat ik dat heb gezegd he"
[eiser] : "
Jaja"
3.16.
[eiser] geeft hier kortom in eerste instantie aan dat hij ervan uitgaat dat zijn moeder niet langer gelooft in de juistheid van de akte van 11 september 2017. Later die dag zegt [eiser] vervolgens tegen [gedaagde] dat hij zijn moeder heeft verteld dat de akte van 11 september 2017 "
bar weinig" betekent, waarna hij zich instemmend uitlaat over de daaropvolgende berichten van [gedaagde] over de status van de akte.
3.17.
In reactie op de door [gedaagde] overgelegde berichten, heeft [eiser] aangegeven dat hij weinig kennis van zaken had en onbewust is meegegaan in de bewoordingen die [gedaagde] gebruikte, bijvoorbeeld waar het gaat om het "uitkopen” van [eiser] . Hij zou echter altijd voor ogen hebben gehad dat het om een lening ging. Dit blijkt echter niet uit de overgelegde berichten tussen partijen en ook anderszins is dit niet nader onderbouwd door [eiser] . Als [eiser] daadwerkelijk had gemeend dat het om een lening ging, had het voor de hand gelegen dat hij dit ook had aangegeven in antwoord op een van de diverse Whatsapp-berichten van [gedaagde] . Maar zelfs indien het voorgaande juist zou zijn, dan leidt dit niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor in overweging 3.2 aangegeven, komt het immers (ook) aan op de betekenis die [gedaagde] redelijkerwijs heeft mogen toekennen aan de verklaringen en gedragingen van [eiser] . Dat [eiser] anders heeft verklaard dan hij bedoelde, kan – zelfs indien juist – [gedaagde] niet worden tegengeworpen. [gedaagde] mocht er onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op vertrouwen dat wat [eiser] tegen hem verklaarde, overeenstemde met zijn bedoelingen.
Conclusie
3.18.
Gelet op de hiervoor weergegeven berichten, beschouwd in hun onderlinge verband en samenhang, is de conclusie dat de inhoud van de akte van 11 september 2017 niet overeenstemt met de werkelijke bedoelingen van [eiser] en [gedaagde] . Die werkelijke bedoelingen waren dat [eiser] en [gedaagde] samen een kavel grond in Roemenië zouden kopen. Van een lening is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Dit betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling op grond van de akte van 11 september 2017 zal worden afgewezen. Nu de hoofdvordering wordt afgewezen, zullen ook de vorderingen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten worden afgewezen.
3.19.
Volledigheidshalve merkt de kantonrechter nog het volgende op. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] recht heeft op een deel van de gekochte kavel grond naar rato van zijn inleg. Vast staat dat [eiser] echter nooit mede-eigenaar van de kavel grond is geworden. [gedaagde] heeft gesteld dat hij het deel dat toekwam aan [eiser] , namens en ten behoeve van [eiser] heeft beheerd. Ervan uitgaande dat dit juist is, dient [gedaagde] rekening en verantwoording aan [eiser] af te leggen over hoe hij dit beheer heeft gevoerd en wat er met de kavel grond is gebeurd. Dit betekent onder meer dat hij alle relevante documenten met [eiser] moet delen en eventuele vragen van [eiser] hierover moet beantwoorden. Ook zal [gedaagde] op eerste verzoek van [eiser] moeten meewerken aan het (alsnog) leveren van een deel van de grond aan [eiser] . Indien dit niet meer kan omdat de kavel grond inmiddels weer is verkocht, zoals door [gedaagde] op zitting is verklaard, dan is [eiser] gerechtigd tot een deel van de verkoopopbrengst naar rato van zijn inleg. Of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door over te gaan tot verkoop zonder voorafgaande instemming van [eiser] , is een vraag die in deze procedure niet voorligt.
Proceskosten
3.20.
[eiser] zal in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, omdat hij ongelijk heeft gekregen. [gedaagde] heeft gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijke (advocaat)kosten die hij heeft gemaakt. Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is volgens de Hoge Raad alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven (zie Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:2012:BV7828). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een proces past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.
3.21.
Aan de hiervoor genoemde zware maatstaf is in dit geval niet voldaan. Het is de kantonrechter niet gebleken dat er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij dit oordeel speelt mee dat de akte waarop [eiser] zijn vordering heeft gebaseerd, is opgesteld door [gedaagde] en later ook door hem is ondertekend. [gedaagde] heeft dus een actieve bijdrage geleverd aan het ontstaan van de huidige situatie, waarin er – naast de mondelinge overeenkomst tussen partijen – ook een schriftelijke akte met afwijkende afspraken bestaat. Het is kortom niet zo dat [eiser] deze akte valselijk heeft opgesteld of anderszins hierin zonder medeweten van [gedaagde] heeft gehandeld. Onder die omstandigheden is er geen ruimte voor een reële proceskostenvergoeding.
3.22.
De kosten van [gedaagde] worden begroot op € 996 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 498). De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing hieronder. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
In reconventie: de vorderingen van [gedaagde]
De vordering van [gedaagde] tot opheffing van de gelegde beslagen
3.23.
[gedaagde] heeft in conventie verzocht om opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen. Een dergelijk verzoek is in conventie echter niet mogelijk. Dit betreft immers geen betwisting van de stellingen van [eiser] of een verweer tegen de vordering van [eiser] in conventie. De kantonrechter merkt het verzoek dan ook aan als een zelfstandige vordering van [gedaagde] in reconventie.
3.24.
De kantonrechter zal die vordering toewijzen. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] , ten behoeve waarvan het beslag is gelegd, ondeugdelijk is. Daarmee is sprake van een opheffingsgrond zoals genoemd in artikel 705 lid 2 Rv.
De voorwaardelijke vordering van [gedaagde]
3.25.
De voorwaarde die door [gedaagde] is verbonden aan zijn vordering tot betaling van een bedrag van € 14.000, is niet in vervulling gegaan. De vorderingen van [eiser] in conventie worden door de kantonrechter immers afgewezen. Desondanks heeft de kantonrechter de voorwaardelijke tegenvordering wel beoordeeld. [eiser] heeft namelijk kosten moeten maken om zich te verweren tegen deze vordering. [eiser] heeft daarom ook gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Die vordering komt alleen voor toewijzing in aanmerking als de tegenvordering ondeugdelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. De voorwaardelijke tegenvordering is namelijk gestoeld op de stelling dat tussen partijen – kennelijk náást de leningsovereenomst – nog een tweede overeenkomst zou zijn gesloten. Op grond van die overeenkomst zou [eiser] dan – opnieuw – een bedrag van € 14.000 moeten overmaken aan [gedaagde] . In de door [gedaagde] overgelegde berichten gaat het echter steeds om het door [eiser] overgemaakte bedrag en welke afspraak daaraan ten grondslag ligt. Uit niets blijkt dat daarnaast nog een overeenkomst zou bestaan. Het is kortom van tweeën een: ofwel [eiser] heeft € 14.000 betaald uit hoofde van lening, ofwel hij heeft dit gedaan in het kader van een gezamenlijke aankoop van de grond. Indien de vorderingen in conventie waren toegewezen, en de kantonrechter dus van oordeel was geweest dat partijen een lening waren overeengekomen, had dat per definitie geleid tot afwijzing van de tegenvordering.
Proceskosten
3.26.
Het debat tussen partijen in reconventie heeft zich geconcentreerd op de voorwaardelijk ingestelde vordering van [gedaagde] . Nu de kantonrechter deze vordering ondeugdelijk acht, zal hij [gedaagde] veroordelen in de proceskosten in reconventie. De kosten van [eiser] worden begroot op € 373 aan salaris gemachtigde (1 punt x tarief € 373). De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing hieronder.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] , tot vandaag begroot op een bedrag van € 996, te betalen binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de na dit vonnis voor [gedaagde] ontstane kosten, begroot op € 124 aan salaris gemachtigde, te verhogen met de explootkosten van betekening van het vonnis, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na die veertien dagen plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
4.5.
heft op de op 22 december 2020 door [eiser] ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen onder Coöperatieve Rabobank U.A. en ABN AMRO Bank N.V.;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , tot vandaag begroot op een bedrag van € 373, te betalen binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de na dit vonnis voor [eiser] ontstane kosten, begroot op € 124 aan salaris gemachtigde, te verhogen met de explootkosten van betekening van het vonnis, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na die veertien dagen plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.