ECLI:NL:RBMNE:2021:3726

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
20_3771
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T.J. Roest Crollius, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat hij per 17 februari 2020 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) zou ontvangen. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiser meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen. Eiser heeft zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard gekregen in een eerder besluit van 11 september 2020.

De rechtbank heeft de zaak op 30 april 2021 behandeld via een zitting, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser heeft aangevoerd dat hij in een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) verkeert, en dat er aanvullende beperkingen moeten worden erkend op basis van zijn mentale en fysieke klachten. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de medische beoordeling van verweerder zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de vastgestelde beperkingen onjuist waren. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser per
17 februari 2020 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen.
In het besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2021 via Skype op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft voor het laatst als medewerker groenvoorziening gewerkt. Hij heeft zich op
19 februari 2018 ziek gemeld. Op 19 februari 2020 heeft de primaire verzekeringsarts een functionele mogelijkheden lijst (FML) met beperkingen vastgesteld. De primaire arbeidsdeskundige heeft eiser op grond hiervan 0% arbeidsongeschikt geacht. Het primaire besluit is hierop gebaseerd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van eiser in de FML van
19 februari 2020 op 14 augustus 2020 aangevuld, onder meer met een lichte beperking op werktijden. Uitgaande van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiser 0% arbeidsongeschikt geacht. De arbeidsdeskundige heeft hiervoor dezelfde functies als de primaire arbeidsdeskundige gebruikt. Verweerder heeft het bestreden besluit hierop gebaseerd.
Beoordeling
2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
3. Eiser voert aan dat er in zijn geval sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) gelet op zijn onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op de niveaus van zelfverzorging, functioneren in samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin. Indien de rechtbank geen GBM-situatie aanneemt, voert eiser aan dat hij verder beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 14 augustus 2020 heeft aangenomen. Er moeten aanvullende beperkingen worden opgenomen voor mentale en fysieke klachten en duurbelasting.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is en overweegt daartoe als volgt.
5. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 februari 2021 geconcludeerd dat er geen sprake is van GBM. Eiser is op de datum in geding
(17 februari 2020) niet opgenomen in een AWBZ-instelling, hij ondergaat op dat moment geen tijdsintensieve behandeling, er is geen sprake van een zeer slechte levensprognose op korte termijn en eiser kan voldoende functioneren op micro-, meso- en macroniveau.
6. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze rapportage voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen vanwege de psychische en lichamelijke klachten van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgelegd dat er geen medische grond is om verdergaande beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid aan te nemen. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid zijn al uitgebreide beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet ook geen medische grond voor een verdergaande urenbeperking.
7. Eiser heeft zijn beroep ook niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen bij het werken vast te stellen. Hoe eiser zelf zijn klachten en zijn belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend zijn.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.