ECLI:NL:RBMNE:2021:374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beëindiging van een WIA-uitkering. Eiser, die als vrachtwagenchauffeur werkte, is sinds 6 november 2014 arbeidsongeschikt door diverse klachten. Na de wachttijd ontving hij vanaf 12 april 2017 een loongerelateerde WIA-uitkering. Op 23 januari 2019 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) besloten om eiser per 12 april 2019 in aanmerking te brengen voor een loonaanvullingsuitkering. Dit besluit werd echter door de ex-werkgever van eiser aangevochten, wat leidde tot een medisch en arbeidskundig onderzoek door het UWV. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en concludeerde dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Op basis van deze bevindingen heeft het UWV de WIA-uitkering van eiser per 26 februari 2020 beëindigd.

Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. Hij stelt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het UWV is aangenomen en dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze aan de vereisten voldoen. Eiser heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stellingen onderbouwt. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling van het UWV juist is en dat eiser per 12 april 2019 terecht als minder dan 35% arbeidsongeschikt is aangemerkt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.F. Tirkes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1. Eiser werkte als vrachtwagenchauffeur voor gemiddeld 40 uur per week. Op 6 november 2014 is hij uitgevallen voor dit werk in verband met diverse klachten. Na afloop van de wachttijd is aan eiser per 12 april 2017 een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2. Met het besluit van 23 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 12 april 2019 in aanmerking gebracht voor een loonaanvullingsuitkering op grond van de WIA. Tegen dit besluit heeft de ex-werkgever van eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft vervolgens op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld wat de benutbare mogelijkheden zijn van eiser per 12 april 2019. Eiser is daartoe onderzocht door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2019. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige van verweerder vastgesteld dat eiser, ondanks de aangenomen beperkingen, in staat is om drie geduide functies uit te oefenen. De arbeidskundige heeft berekend dat eiser daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Met de beslissing op bezwaar van 13 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder daarom zijn primaire besluit herzien en heeft hij de WIA-uitkering van eiser per 26 februari 2020 beëindigd.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zowel eiser als verweerder verzochten de rechtbank het onderzoek te sluiten zonder zitting. Het onderzoek is daarom op 3 december 2020 gesloten.

Het geschil

4. Eiser is het niet eens met de mate van arbeidsongeschikt die verweerder voor hem heeft vastgesteld. Hij vindt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen en dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen. Verweerder handhaaft zijn bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt aan de hand van wat partijen hebben aangevoerd, of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser per 12 april 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
5. Bij haar beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De medische rapporten die de basis vormen voor verweerders besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is echter in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zelf zijn medische situatie ervaart op basis van zijn klachten niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. Eiser dient ten minste ook een op zijn persoon betrekking hebbende medische onderbouwing van zijn standpunt in te brengen
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
6. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling aan de daaraan gestelde voorwaarden. Uit het rapport van 18 december 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij eiser heeft gezien op haar spreekuur en zich een indruk heeft gevormd van de medische toestand van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder de dossiergegevens bestudeerd en de door eiser in bezwaar ingebrachte medische informatie kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Vervolgens heeft zij begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Dit betekent dat verweerder zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Is de medische beoordeling juist?
7. Eiser voert aan dat de medische beoordeling niet juist is. Volgens eiser is hij meer beperkt dan door verweerder is aangenomen in de FML van 18 december 2019. Eiser ervaart ernstige beperkingen door een versleten rechterknie. Omdat eiser volgens zijn eigen niet verder onderbouwde verklaring vanwege zijn leeftijd nog niet in aanmerking komt voor een nieuwe knie heeft hij in zijn dagelijks leven te maken met beperkingen als gevolg van zijn versleten rechterknie. Eiser heeft veel pijnklachten bij lang staan, lopen, traplopen en hurken. Zijn voormalige werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur kan eiser niet meer uitoefenen, maar ook autorijden in een gewone auto zorgt bij het in- en uitstappen voor pijnklachten. Eiser ervaart verder klachten aan zijn onderrug en bekkenwervels. Dit zorgt voor pijn bij lang zitten. Volgens eiser heeft verweerder bij het aannemen van de beperkingen onvoldoende rekening gehouden met deze lichamelijke klachten. Daarnaast is door verweerder ook onvoldoende rekening gehouden met zijn overige klachten. Eiser ervaart nog altijd diverse problemen met werken. Eiser acht zich daarom nog niet in staat om duurzaam arbeid te verrichten. Volgens eiser moeten deze klachten in ieder geval leiden tot een verdergaande urenbeperking. Hij kan maximaal twee dagen per week werken.
8. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is. In de rapporten van 6 november 2019 en 18 december 2019 heeft de verzekeringsarts gemotiveerd toegelicht dat er, anders dan een beperking op ‘priegelwerk’, geen aanleiding is om voor eiser meer beperkingen aan te nemen. In de FML van 18 december 2019 is voor eiser al een urenbeperking aangenomen. Eiser is beperkt geacht op ’s nachts werken en de werktijden moeten een voorspelbare structuur hebben. Verder is eiser enigszins beperkt geacht in het aantal te werken uren. Eiser kan maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week werken. Met het aannemen van deze urenbeperking heeft verweerder rekening gehouden met de beperkingen van eiser. Bovendien is rekening gehouden met de medische voorgeschiedenis van eiser. Dit uit zich in beperkingen die zijn aangenomen voor het werken met frequente deadlines of productiepieken, het werken met veelvuldige storingen en onderbrekingen en werk met een verhoogd persoonlijk risico. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle medisch onderbouwde beperkingen bij haar beoordeling betrokken en heeft zij deze op een juiste wijze vertaald naar de FML van 18 december 2019.
9. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen die eiser voorstaat niet heeft overgenomen, maakt de medische beoordeling niet onjuist. Eiser heeft zijn stelling in beroep dat hij meer beperkt is niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch geschoold behandelaar. Dit geldt ook voor de stelling van eiser dat hij niet in staat is om duurzaam arbeid te verrichten zodat voor hem een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. De omstandigheid dat eiser zelf ervaart dat hij meer beperkt is, is op zichzelf onvoldoende om twijfel te zaaien over de juistheid van de rapporten van verweerders verzekeringsartsen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Uit het voorgaande volgt dat eisers medische gronden de rechtbank niet doen twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van eisers beperkingen door verweerder. Voor de verdere beoordeling van deze zaak, gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiser zoals vastgesteld in deze FML.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
11. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser aangevoerd dat hij de geselecteerde functies vanwege zijn beperkingen niet kan uitvoeren. Aangezien de door eiser ingebrachte gronden over FML niet geslaagd zijn ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de functies, die op grond van de FML zijn geduid, niet kan uitvoeren. In het arbeidskundig rapport van 25 september 2019 is per functie bovendien toereikend gemotiveerd waarom daarin de belastbaarheid van eiser uit de FML niet wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

12. Omdat uit het medisch en arbeidskundig onderzoek volgt dat eiser per 12 april 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft verweerder de WIA-uitkering van eiser per die datum terecht beëindigd.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de griffier is verhinderd (de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.) deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.