Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoeker] e.a., te [woonplaats] , verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: S.M. Smid.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 29 oktober 2020 een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van zes townhouses en drie appartementen in Zeist. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meenden dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De vergunninghouder had aangegeven dat de bouw in het tweede kwartaal van 2021 zou beginnen, en er zou medio februari 2021 een hoorzitting plaatsvinden over het bezwaarschrift van de verzoekers. De rechtbank vroeg de verzoekers om hun spoedeisend belang nader te onderbouwen, wat zij deden met een brief. De voorzieningenrechter concludeerde dat de inhoudelijke behandeling van de bezwaren van de verzoekers door verweerder zou plaatsvinden voordat de bouw zou beginnen, waardoor er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan.
Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het primaire besluit niet evident onrechtmatig was. Dit betekent dat er geen aanleiding was om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.