ECLI:NL:RBMNE:2021:375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4483
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.H.M. Veldman-Gielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bouwproject in Zeist

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 29 oktober 2020 een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van zes townhouses en drie appartementen in Zeist. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meenden dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De vergunninghouder had aangegeven dat de bouw in het tweede kwartaal van 2021 zou beginnen, en er zou medio februari 2021 een hoorzitting plaatsvinden over het bezwaarschrift van de verzoekers. De rechtbank vroeg de verzoekers om hun spoedeisend belang nader te onderbouwen, wat zij deden met een brief. De voorzieningenrechter concludeerde dat de inhoudelijke behandeling van de bezwaren van de verzoekers door verweerder zou plaatsvinden voordat de bouw zou beginnen, waardoor er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het primaire besluit niet evident onrechtmatig was. Dit betekent dat er geen aanleiding was om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4483
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 januari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] e.a., te [woonplaats] , verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: S. Hari).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: S.M. Smid.

Procesverloop

Met het besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zes townhouses en drie appartementen op het perceel aan de [adres] in [plaats] .
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen [1] .
Beoordeling spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening indien ‘onverwijlde spoed’ dat vereist [2] .
3. Met de brief van 17 december 2020 heeft vergunninghouder de rechtbank geïnformeerd dat hij voornemens is om in het tweede kwartaal van 2021 een aanvang te maken met de bouw. Daarnaast heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat er medio februari 2021 een hoorzitting zal plaatsvinden in het kader van het bezwaarschrift van verzoekers. De beslissing op bezwaar wordt vervolgens binnen zes weken na de hoorzitting verwacht.
4. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met de brief van 18 december 2020 aan verzoekers gevraagd om nader te onderbouwen wat hun spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Verzoekers hebben met hun spoedeisend belang nader onderbouwd met de brief van 24 december 2020. Verzoekers hebben daarin toegelicht dat de verleende omgevingsvergunning volgens hen strijdig is met hun bezwaren en belangen. Het verzoek om voorlopige voorziening ziet daarom niet alleen op het onderbreken van de start van de bouwwerkzaamheden, maar ook op de behandeling van de door hen ingediende bezwaren.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op de toezegging van vergunninghouder en de planning van verweerder zal het bezwaarschrift van verzoekers door verweerder inhoudelijk behandeld zijn voordat vergunninghouder een aanvang maakt met de bouwwerkzaamheden. Dit betekent dat er op dit moment geen sprake is van een onomkeerbare situatie voor verzoekers. Bovendien volgt uit de brief van verzoekers van 24 december 2020 dat de inhoudelijke behandeling van hun bezwaren een belangrijke reden is voor het indienen van hun verzoek om voorlopige voorziening. Bij de inhoudelijke behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening tijdens een bezwaarschriftprocedure richt de beoordeling van de voorzieningenrechter zich op de vraag of het primaire besluit zo evident onrechtmatig is dat dit besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gedurende de bezwaarprocedure bij verweerder niet in stand kan blijven. Verweerder blijft in dat geval bevoegd om de bezwaren inhoudelijk te behandelen en een beslissing te nemen op de ingediende bezwaren. De wens van verzoekers om een inhoudelijke beoordeling te krijgen van de door hun ingediende bezwaren leidt daarom niet tot een spoedeisend belang.
Evidente onrechtmatigheid
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de door hen gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als nu al blijkt dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaan onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in stand zal blijven.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het primaire besluit evident onrechtmatig is. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopige voorziening te treffen.
9. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.M. Veldman-Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 januari 2021 en wordt openbaar gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.