In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting De Alliantie en een gedaagde huurder. De Alliantie vorderde de ontruiming van de huurwoning van de gedaagde, die sinds december 2020 in Suriname verbleef en de woning onbewoond had achtergelaten. Tijdens haar afwezigheid zijn er twee hennepplantages in de woning aangetroffen, wat leidde tot een sluitingsbevel van de burgemeester en de ontbinding van de huurovereenkomst door De Alliantie op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
De kantonrechter oordeelde dat De Alliantie gerechtigd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, gezien de ernst van de aantreffen van de hennepkwekerijen en de huurachterstand van de gedaagde. De rechter stelde vast dat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was, en dat zij verantwoordelijk was voor het toezicht op haar woning, ook tijdens haar verblijf in het buitenland. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van huurders voor hun woning en de gevolgen van criminele activiteiten die in huurwoningen plaatsvinden. De Alliantie had een spoedeisend belang bij de ontruiming, en de kantonrechter oordeelde dat de belangen van de gedaagde niet opwogen tegen het belang van De Alliantie bij een snelle ontruiming.