ECLI:NL:RBMNE:2021:3760

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/4358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die zich op 12 november 2014 ziek meldde, een beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat haar WIA-uitkering niet zou wijzigen. Eiseres was vanaf 25 november 2016 voor 73,76% arbeidsongeschikt en ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een verslechtering van haar gezondheid per 30 augustus 2019, meldde zij dit bij het UWV, maar het UWV besloot dat zij volledig (80 tot 100%), maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt bleef. Eiseres en haar ex-werkgever, die als derde-partij optrad, voerden aan dat eiseres ook duurzaam arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 17 juni 2021, die via Skype plaatsvond, was eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl het UWV en de derde-partij ook vertegenwoordigd waren. De rechtbank oordeelde dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen aan de drie voorwaarden voldeden: ze waren zorgvuldig tot stand gekomen, bevatten geen tegenstrijdigheden en waren voldoende begrijpelijk. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van het UWV juist was en dat eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren en griffier L.M.A. Koeman, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4358

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. P.T.G. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Derde-partij: ex-werkgever, [derde-partij] ,

(gemachtigde: G.M. Main-Hoogenveen).

Inleiding

1.1.
Eiseres meldde zich op 12 november 2014 ziek. Vanaf 25 november 2016 is eiseres
73,76% arbeidsongeschikt en ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had daarnaast inkomsten uit werkzaamheden. Vanaf 3 juli 2017 heeft zij zich ziekgemeld. Per 14 juni 2019 is eiseres 80-100% arbeidsongeschikt. Op 28 januari 2020 maakte eiseres bij verweerder melding van een verslechtering van haar gezondheid per 30 augustus 2019.
1.2.
Met het besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald
dat de WIA-uitkering van eiseres niet wijzigt. Dat betekent dat eiseres volledig (80 tot 100%), maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt blijft.
1.3.
Met het besluit van 19 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de
bezwaren van eiseres en van de [derde-partij] ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021 via Skype. Eiseres was
aanwezig en heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De [derde-partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6.
Eiseres heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met de
[derde-partij] . De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van
artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doen toekomen aan de arts-gemachtigde van de [derde-partij] , G.M. Main-Hoogenveen.

Het geschil

2. In geschil tussen partijen is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres per
30 augustus 2019 volledig (80 tot 100%), maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt blijft.
Eiseres en de [derde-partij] voeren aan dat eiseres niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu eiseres geen toestemming heeft gegeven
om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de [derde-partij] te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden. Op sommige plekken is het noemen van medische gegevens noodzakelijk voor de begrijpelijkheid van de uitspraak.
Beoordelingskader
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. Uit de rapportage van 14 oktober 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep,
[A] , blijkt dat hij dossiergegevens heeft bestudeerd, een telefonische hoorzitting met eiseres op 30 juli 2020 heeft gehouden en medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts, inhoudende rapportages uit de behandelend sector. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie uit de behandelend sector in zijn heroverweging betrokken. Verder is in de rapportage eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Ter onderbouwing van haar
standpunt verwijst zij naar het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader) en vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Volgens eiseres blijkt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van andere artsen bij zijn beoordeling heeft meegewogen. Daartoe verwijst eiseres naar de rapportage van 26 februari 2020 van MDL-arts [B] . Verder blijkt volgens eiseres uit de rapportage van 5 maart 2020 van de anesthesioloog-pijnspecialist, [C] , niet waar de EMDR een positief effect op heeft gehad. Volgens eiseres heeft EMDR weliswaar een positief gehad op verwerking van gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden, maar niet op haar pijnklachten. Eiseres vindt hiervoor steun in de door haar overgelegde brief van 28 januari 2021 van GZ-psycholoog [D] .
Daarnaast is de longrevalidatie volgens eiseres gericht op stabilisatie. In dat verband heeft de primaire verzekeringsarts aangegeven dat het zeer de vraag is of revalidatiebehandeling tot mogelijkheden in werk zal leiden.
7. De arts-gemachtigde van de [derde-partij] , G.M. Main-Hoogenveen, voert aan
dat het niet plausibel is, of uit de feiten duidelijk wordt, dat de psychologische EMDR-behandeling ook een positief effect heeft op het proces van de pijnklachten van eiseres. Dit is volgens haar een aanname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder voert de arts-gemachtigde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij gaat aan het standpunt van de MDL-arts [B] in de brief van 26 februari 2020. Main-Hoogenveen verwijst daartoe naar de rapportages van de chirurg [E] van 12 januari 2018 en van de internist-nefroloog [F] van 27 september 2018. Ten aanzien van de geplande longrevalidatie is het volgens de arts-gemachtigde zeer onwaarschijnlijk dat deze behandeling voor eiseres tot belastbaarheid voor werk zal leiden.
8. Allereerst overweegt de rechtbank dat niet in discussie is dat eiseres beperkingen heeft
waardoor zij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. De vraag
is alleen of deze beperkingen als duurzaam kunnen worden aangemerkt. De rechtbank kan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat daarvan geen sprake is.
Uit de rapportage van 14 oktober 2020 blijkt namelijk dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de ontvangen informatie er vanuit gaat dat bij eiseres, gezien haar eerste ervaringen met EMDR, op termijn (in het eerstkomende jaar) een meer dan een geringe kans bestaat op een vermindering van de pijnklachten met een gunstige invloed op de algehele belastbaarheid. Ter onderbouwing daarvan verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de rapportage van 5 maart 2020 van de anesthesioloog-pijnspecialist, [C] . In de aanvullende rapportage van 12 maart 2021 motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de door de MDL-arts [B] benoemde medische verklaring onder de door de anesthesioloog-pijnspecialist [C] geduide diagnose valt. Verder is hij in deze aanvullende rapportage van 12 maart 2021 gemotiveerd ingegaan op de door de arts-gemachtigde genoemde rapportages van de chirurg [E] van 12 januari 2018 en de internist-nefroloog [F] van 27 september 2018 en de door eiseres overgelegde brief van 28 januari 2021 van GZ-psycholoog [D] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij zijn standpunt ook onderbouwd met verwijzing naar revalidatiekliniek Medinello, die een analyse geeft over de prognose van de diagnose van eiseres, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
Weliswaar geeft de arts-gemachtigde aan dat EMDR een methode betreft waarvan niet het beoogde resultaat bij eiseres is bereikt, maar de rechtbank overweegt dat het bij de vraag of sprake is van duurzaamheid van de beperkingen gaat om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. In dit geval is sprake van een ingezette medische behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met inachtneming van het beoordelingskader voldoende concreet en toereikend onderbouwd welk mogelijk resultaat dit voor eiseres kan geven. Het is daarbij niet relevant of deze behandeling achteraf bezien daadwerkelijk tot verbetering van de functionele mogelijkhedenlijst (FML) heeft geleid. Datzelfde geldt ook ten aanzien van de longrevalidatie als mogelijke behandeling. De primaire verzekeringsarts, [G] , geeft in de medische rapportage van 10 maart 2020 hierover aan dat eiseres nog revalidatie zal krijgen, er nog een operatie volgt, dat zij nog meer behandelingen gaat volgen en dat er al met al marginale mogelijkheden zijn dat na het daaropvolgende jaar verbetering van de belastbaarheid wordt verwacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in de rapportage van 14 oktober 2020 hierover gemotiveerd aan dat kan worden verwacht dat de ervaren klachten zullen afnemen.
De rechtbank concludeert daarom dat eiseres en de arts-gemachtigde geen twijfel hebben gezaaid over de rapportages van de verzekeringsartsen. Dat betekent dat de medische beoordeling juist is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiseres per 30 augustus 2019 volledig (80 tot
100%), maar niet-duurzaam arbeidsongeschikt is.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
29 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van 28 mei 2014 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2014:1828.