ECLI:NL:RBMNE:2021:3765

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/3977
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de WIA-uitkering van de eiser. Eiser, die sinds 2008 arbeidsongeschikt is, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2017 werd eiser voor 56,61% arbeidsongeschikt geacht. In 2019 meldde eiser een verslechtering van zijn gezondheid, maar het UWV besloot dat zijn uitkering niet zou wijzigen. Eiser ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 29 april 2021 werd de zaak besproken, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een zorgbegeleidster. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen aan de drie voorwaarden voor zorgvuldigheid voldeden, maar dat er onvoldoende rekening was gehouden met de door eiser gestelde beperkingen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 2.287,01, en het UWV moest het griffierecht van € 48,- vergoeden. De uitspraak kan binnen zes weken in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. V.C.T. Verkroost),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. T. Rook).

Inleiding

1.1.
Eiser is op 5 februari 2008 uitgevallen in de functie van verkoper witgoed voor 38,01 uur
per week. Verweerder heeft eiser vanaf 2 februari 2010 een uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA), namelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser werd op medische gronden 100% arbeidsongeschikt geoordeeld, waarbij de verzekeringsarts heeft opgemerkt dat bij de juiste begeleiding en instelling op medicatie verbetering te verwachten is.
1.2.
Tussen 2011 en 2017 heeft geen herbeoordeling plaatsgevonden. Bij herbeoordeling in maart 2017 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 56,61%. Vanaf 1 april 2019 heeft eiser geen WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen, maar een WGA-vervolguitkering.
1.3.
Op 26 augustus 2019 heeft eiser melding gemaakt van een verslechterde’
gezondheidssituatie, waardoor hij zichzelf volledig arbeidsongeschikt achtte.
1.4.
Met het besluit van 19 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald
dat de WIA-uitkering van eiser niet wijzigt. Hij is vanaf 12 november 2019 voor 59,28% arbeidsongeschikt geacht. Dat betekent dat hij minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat hij binnen dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 55% tot 65% blijft.
1.5.
Met het besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
primaire besluit herroepen. De functie van elektromonteur met SBC-code 267010 is komen te vervallen, omdat de urenbelastbaarheid wordt overschreden. Op basis van de resterende functies is eiser voor 61,74% arbeidsongeschikt geacht. Dat betekent dat hij binnen dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 55% tot 65% blijft.
1.6.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021 via Skype. Eiser was
aanwezig en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde en [A] , ambulant zorgbegeleidster bij GGZ Eleos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.8.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank in een verkort proces-verbaal verweerder de
mogelijkheid gegeven om middels een aanvullende medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te reageren op de door haar gestelde vragen, die als bijlage aan het verkort proces-verbaal zijn gehecht.
1.9.
Met de brief van 21 mei 2021 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
van 20 mei 2021 heeft verweerder hieraan gehoor gegeven. Vervolgens heeft eiser hier met de brief van 11 juni 2021 en het rapport van verzekeringsarts Van der Eijk van 9 juni 2021 op gereageerd.
1.10.De rechtbank heeft in de brief van 29 juni 2021 bepaald dat een nader onderzoek ter
zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

Het geschil

2. In geschil tussen partijen is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser per
12 november 2019 binnen dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse van 55% tot 65% blijft, omdat hij voor 61,74% arbeidsongeschikt is.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Eiser heeft in bezwaar een
rapport van verzekeringsarts Van der Eijk van 20 juli 2020 ingebracht. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet is ingegaan op de door Van der Eijk in dat rapport gestelde beperkingen vanwege COPD Stadium Gold II voor zwaardere fysiek-energetische belastende activiteiten. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben volgens eiser ook nagelaten om nader onderzoek te doen naar de diagnose van de autismespectrum stoornis en zij zijn niet ingegaan op de door de huisarts genoemde chronische posttraumatische stressstoornis en gegeneraliseerde angststoornis.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de rapportage van 21 oktober 2019 van de
primaire verzekeringsarts Tsang , blijkt dat hij dossiergegevens heeft bestudeerd, een spreekuur heeft gehouden met een oriënterend psychologisch onderzoek en informatie heeft opgevraagd bij de huisarts. De informatie van de huisarts is volgens het poststempel binnengekomen bij verweerder op 1 november 2019, dus nadat verzekeringsarts Tsang zijn rapport had opgesteld. Daardoor blijkt niet dat de informatie van de huisarts door verzekeringsarts Tsang in zijn beoordeling is betrokken. Uit de rapportage van 14 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Gouw , blijkt dat hij dossiergegevens heeft bestudeerd waaronder de op 1 november 2019 ontvangen informatie van de huisarts, een telefonische hoorzitting heeft gehouden en de verkregen informatie uit de behandelend sector in zijn heroverweging heeft betrokken. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep Gouw benoemd dat op het spreekuur van de primaire verzekeringsarts Tsang de begeleidster van eiser van GGZ Eleos was meegekomen en dat die begeleidster zich afvroeg of er sprake zou kunnen zijn van een autismespectrum stoornis, dat er wellicht aanleiding was om eiser te laten onderzoeken daarop, maar dat eiser verder niet bij GGZ Eleos wilde komen. De primaire verzekeringsarts Tsang heeft eiser hierop wel aangesproken dat hij mee moet werken aan behandeling en gespreken bij Eleos, maar hij heeft ook aangegeven zelf geen duidelijke aanwijzingen te hebben gezien die wijzen op autismespectrum stoornis De verzekeringsarts bezwaar en beroep Gouw overweegt dat hij gezien de bevindingen van de primaire verzekeringsarts Tsang geen aanleiding ziet om een expertise te laten verrichten.
6. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van
14 september 2020 heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding was voor het laten verrichten van een expertise voor de door eiser gestelde autismespectrum stoornis. De rechtbank kan deze overwegingen volgen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet, dan wel onvoldoende is ingegaan op de door eiser gestelde beperkingen voor zwaardere fysiek-energetische belastende activiteiten en de door eiser gestelde chronische posttraumatische angststoornis en gegeneraliseerde angststoornis. Om die reden heeft de rechtbank de zaak aangehouden, om verweerder alsnog in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Dit heeft geresulteerd in een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens van 20 mei 2021. Eiser heeft hier op gereageerd door de rapportage van 9 juni 2021 van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Van der Eijk . Ten aanzien van de zorgvuldigheid is daarbij aangevoerd dat het niet benoemen van het Verzekeringsgeneeskundig Protocol COPD door de primaire verzekeringsarts ook kan betekenen dat het niet is meegewogen. Daardoor is het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser niet te toetsen en voldoet het niet aan de zorgvuldigheidseisen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de aanvullende rapportage van
20 mei 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het gebrek hersteld. Er is namelijk gemotiveerd ingegaan op de door eiser gestelde beperkingen ten aanzien van zwaardere fysiek-energetische belastende activiteiten en ten aanzien van zijn de door eiser gestelde chronische posttraumatische stressstoornis en gegeneraliseerde angststoornis.
Verder is onderbouwd dat de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep Gouw het Protocol COPD niet in zijn rapportage heeft benoemd, niet betekent dat hij het niet heeft meegewogen. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
De rechtbank concludeert dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in onderling samenhang bezien, aan de drie voorwaarden voldoen. Wel leidt het eerder vastgestelde gebrek ertoe dat het beroep gegrond wordt verklaard. De rechtbank zal hierna de overige beroepsgronden behandelen, waarna zij tot de beoordeling komt of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
Is de medische beoordeling juist?
8. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. De fysieke en psychische
klachten en beperkingen van eiser per datum in geding zijn niet volledig meegenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 21 oktober 2019. Volgens eiser moet hij wegens zijn COPD Gold II en gelet op het verzekeringsgeneeskundig protocol beperkt worden geacht ten aanzien van de beoordelingspunten frequent bukken, frequent zware lasten hanteren, veel lopen en frequent trappenlopen (rubriek 4, items 11, 16, 19 en 20 van de FML). Volgens eiser moet hij mogelijkerwijs ook psychisch verdergaand beperkt worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een onvolledige diagnose, omdat geen rekening is gehouden met mogelijke autismespectrum stoornis. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening gehouden met de chronische posttraumatische stressstoornis en de gegeneraliseerde angststoornis waarvan de huisarts melding heeft gemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een rapportage van verzekeringsarts Van der Eijk van 23 oktober 2020 ingebracht.
9. In reactie op de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
Janssens , van 20 mei 2021 heeft eiser een rapportage van 9 juni 2021 van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Van der Eijk overgelegd. Daarin brengt
Van der Eijk naar voren dat de diagnose COPD Gold II uit de medische informatie van de longarts [B] van 23 november 2015 volgt en dat de COPD-gerelateerde klachten door eiser wel zijn opgetekend bij zowel de primaire arts, als de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens Van der Eijk had eiser daarom in de FML beperkt moeten worden geacht op de fysiek-energetische belastende aspecten. Tot slot geeft Van der Eijk aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de ernst van de bij eiser aanwezige angstproblematiek en dat psychiatrisch deskundigenonderzoek is aangewezen, zodat onderzoek kan worden gedaan naar de aanwezige (psycho) diagnostiek en de gevolgen daarvan voor het functioneren van eiser.
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van de fysieke klachten van eiser als volgt. De
rechtbank stelt vast dat in het dossier de medische informatie van de longarts [B] van 23 november 2015 ontbreekt. De rechtbank constateert dat het dossier wel een rapportage bevat van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van der Voort , van 12 juli 2017, dus twee jaar na de informatie van longarts [B] . Daarin staat dat bij eiser sinds twee jaar COPD is geconstateerd, waarvoor hij puffers gebruikt en die daarmee onder controle lijkt. Verder blijkt uit deze rapportage dat eiser aangeeft dat hij hiervan geen hinderende klachten ondervindt. Verder geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 20 mei 2021 aan dat bij COPD nauwelijks een correlatie is tussen de GOLD-klasse enerzijds en de klachten en de ervaren energetische belastbaarheid anderzijds. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen medische gronden om op basis van enkel de diagnose fysieke beperkingen aan te nemen en het Protocol COPD schrijft dat ook niet voor. Verder geeft zij aan dat wat betreft de COPD uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts, de gegevens van de huisarts en de door eiser ingebrachte rapportage van Van der Eijk een weergave van een COPD passend specifieke klachtenpatroon ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
11. Ten aanzien van de psychische klachten van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep Gouw , geeft in de rapportage van
14 september 2020 aan dat bij eiser al zodanig uitgebreide beperkingen in de FML zijn vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dat dit niet tot extra beperkingen zal leiden in geval bij eiser de diagnose van autismespectrum stoornis wordt vastgesteld. Verder verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de rapportage van de primaire verzekeringsarts Tsang , van 21 oktober 2019, waarin door hem wordt aangegeven dat hij niet direct aanwijzingen heeft dat eiser een autismespectrum stoornis heeft. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen dit punt voldoende gemotiveerd toegelicht.
Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de aanvullende rapportage van
20 mei 2021 naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd ingegaan waarom voldoende rekening is gehouden met de ernst van de chronische posttraumatische stressstoornis en de gegeneraliseerde angststoornis van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft namelijk aan dat de huisarts deze diagnoses vermeldt zonder nadere onderbouwing. Bij het vaststellen van de belastbaarheid van eiser gaat het echter niet om de diagnose, maar om de beperkingen. In dat verband verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de rapportage van de primaire verzekeringsarts waarin weliswaar alleen de diagnose van depressie is opgenomen, maar uit de overwegingen blijkt dat de angstklachten, de slaapproblemen, de problemen van eiser om met derden in contact te komen, de spanningen en de energetische beperkingen wel zijn meegewogen. Er is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep middels de FML van 21 oktober 2019 voldoende met de verminderde mentale belastbaarheid van eiser rekening gehouden, door ten aanzien van mentaal belastende aspecten diverse beperkingen en specifieke voorwaarden tot functioneren in arbeid aan te nemen. De rechtbank kan dit volgen.
12. De rechtbank concludeert dat de rapportages van de door eiser ingeschakelde
verzekeringsarts Van der Eijk geen twijfel hebben gezaaid over de rapportages van de verzekeringsartsen. Dat betekent dat de medische beoordeling juist is.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
13. Tegen de arbeidskundige grondslag van het besluit heeft eiser geen beroepsgronden
naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist oordeelt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies.
Verzoek om benoeming van een onafhankelijke medisch deskundige
14. Eiser verzoekt om een deskundigenoordeel door een psychiater te laten uitvoeren.
Hierbij beroept eiser zich op het beginsel van “equality of arms”, dat is genoemd in het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
15. De rechtbank wijst het verzoek van eiser af. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank
van oordeel dat de medische beoordeling voldoet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld. Het beroep van eiser op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. De rechtbank ziet namelijk geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. In het dossier zitten, naast de beoordelingen van de verzekeringsartsen van verweerder, diverse stukken van behandelaars van eiser. Eiser heeft rapportages van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Van der Eijk van
23 oktober 2020 en 9 juni 2021 overgelegd. Dergelijke stukken zijn geschikt om twijfel te zaaien over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze informatie is kenbaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiser. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelaars inzichtelijk bij de beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde is. Tot slot twijfelt de rechtbank, zoals ook hiervoor is overwogen, niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dus geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke medisch deskundige.

Conclusie

16. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiser per 12 november 2019 binnen dezelfde
arbeidsongeschiktheidsklasse van 55% tot 65% blijft, omdat hij voor 61,74% arbeidsongeschikt is geacht. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven daarom in stand.
17. Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in
de proceskosten van eiser en draagt zij verweerder op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden. De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-).
18. De rechtbank bepaalt dat de in beroep gemaakte kosten voor werkzaamheden door de
deskundige moeten worden vergoed en stelt de maatstaf voor vergoeding daarvan vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief voor opdrachten verstrekt in 2020 van € 129,63 per uur en voor opdrachten verstrekt in 2021 geldt een maximumtarief van € 134,04 per uur. De werkzaamheden die moeten worden vergoed betreffen de kostenposten
algemeen adviesen
uitwerken medisch advieszoals blijkt uit de door eiser overgelegde facturen van Triage Medisch Adviesbureau B.V. van 23 oktober 2020 en
9 juni 2021. In 2020 zijn naar boven afgerond 3 uren besteed aan het geven van advies.
De vergoeding bedraagt daarmee 3 uren vermenigvuldigd met € 129,63 = € 388,89. In 2021 zijn naar boven afgerond 3 uren besteed aan het geven van advies. De vergoeding bedraagt daarmee 3 uren vermenigvuldigd met € 134,04 = € 402,12. De vergoeding voor de in beroep gemaakte kosten voor werkzaamheden door de deskundige bedraagt daarmee in totaal
€ 791,01.
20. Het totale bedrag aan proceskosten dat verweerder moet vergoeden komt daarmee op
€ 2.287,01.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.287,01.
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.EHRM, 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008:JUD007721212, zaaknummer 77212/12.