ECLI:NL:RBMNE:2021:3782
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake AVG verzoek door de Minister van Financiën
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2021, in de zaak tussen verzoeker en de Minister van Financiën, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Financiën, dat op 28 augustus 2020 was genomen, waarin een inzageverzoek op grond van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) deels was toegewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij een spoedeisend belang aanvoerde in verband met een aanstaande strafzaak tegen hem, waarbij hij op 30 mei 2022 en 1 juni 2022 moest voorkomen bij de rechtbank Amsterdam.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van spoedeisend belang, aangezien de zittingsdata nog geruime tijd in de toekomst lagen. Verzoeker had niet aannemelijk gemaakt dat er onomkeerbare omstandigheden waren die hem verhinderden om de beslissing op bezwaar af te wachten. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker, indien de Minister niet tijdig op zijn bezwaar zou beslissen, daartegen een rechtsmiddel kon aanwenden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. A. Wilpstra-Foppen, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.