ECLI:NL:RBMNE:2021:3783

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 12 april 2021, gaat het om een beroep van eiser tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Eiser had zijn aanvraag op 8 oktober 2020 ingediend, en de minister had uiterlijk op 3 december 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser de minister op 11 december 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog een besluit moet nemen en legt een termijn op voor de bekendmaking van dit besluit. De rechtbank houdt rekening met de omvang van het verzoek van eiser en de coronamaatregelen, en bepaalt dat de minister een langere beslistermijn krijgt dan de standaard twee weken. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt het beroep gegrond verklaard, en moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, alsook het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.S.G. Staal)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: J.A. Hofman)

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 8 oktober 2020. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op dit verzoek. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wob. Verweerder had in eerste instantie uiterlijk op 5 november 2020 moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met vier weken. Verweerder had dus uiterlijk op 3 december 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 11 december 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank in beginsel dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Van deze termijn kan in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt van worden afgeweken.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de oorzaak van het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser is gelegen in het omvangrijke verzoek van eiser. Gelet op voorstaande en de coronamaatregelen, heeft verweerder de rechtbank verzocht hier rekening mee te houden bij het bepalen van de termijn waarbinnen verweerder alsnog moet beslissen. Verweerder verzoekt de rechtbank een termijn te bepalen tot 12 maart 2021 voor het eerste deelbesluit, tot 14 mei 2021 voor het tweede deelbesluit en tot 25 juni 2021 voor het derde deelbesluit.
6. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van twee weken na verzending van de uitspraak voor het eerste deelbesluit. Daarnaast zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken na verzending van de uitspraak voor de overige deelbesluiten.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog het eerste deelbesluit bekend te maken;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog de overige deelbesluiten bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier. De beslissing is uitgesproken op 12 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.