In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, woonachtig in de gemeente Noordoostpolder, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester, dat haar oplegde dat haar woning met ingang van 30 juli 2021 om 13.00 uur gesloten moest worden voor de duur van een maand. Dit besluit was genomen op 22 juli 2021 en was een last onder bestuursdwang. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de sluiting van de woning ernstige gevolgen zou hebben voor haar en haar zoon.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Gezien de omstandigheden was het niet mogelijk om het verzoek op een zitting te behandelen vóór de ingangsdatum van de sluiting. De burgemeester was niet bereid om de uitvoering van het besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter uitspraak had gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar zoon zwaarwegend waren.
Daarom besloot de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb. De beslissing over de verzochte proceskostenveroordeling werd aangehouden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.