ECLI:NL:RBMNE:2021:3810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/4118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens wijziging van standpunt in WOZ-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken door de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiser heeft in de bezwaar- en beroepsprocedure meerdere keren van standpunt gewisseld, wat door de rechtbank als problematisch werd ervaren. De rechtbank oordeelde dat het vlak voor de zitting wijzigen van het standpunt in strijd is met de goede procesorde en dat dit heeft geleid tot het vervallen van het procesbelang van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser aanvankelijk stelde dat de waardes te hoog waren, maar kort voor de zitting een voorstel deed om de waardes met € 7.500,- te verhogen. Dit leidde tot verwarring en maakte het voor verweerder moeilijk om adequaat te reageren. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij geen procesbelang meer had. De uitspraak benadrukt het belang van consistentie in processtandpunten en de gevolgen van het wijzigen van standpunten voor de ontvankelijkheid van een beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: 21/3278, 21/3279, 21/3280, 21/3281, 21/3282 en 21/3284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken voor het belastingjaar 2020 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2019.
Het gaat om de volgende onroerende zaken, alle te [plaatsnaam] gelegen, met de volgende vastgestelde waarde:
[straatnaam] [nummeraanduiding] : € 97.000,-
[straatnaam] [nummeraanduiding/letteraanduiding 1] : € 123.000,-
[straatnaam] [nummeraanduiding/letteraanduiding 2] : € 98.000,-
[straatnaam] [nummeraanduiding/letteraanduiding 3] : € 92.000,-
[straatnaam] [nummeraanduiding/letteraanduiding 4] € 72.000,-
[straatnaam] [nummeraanduiding/letteraanduiding 5] : € 85.000,-
Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woningen ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waardes als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 13 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2021 door middel van een
Skype-verbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] , taxateur.
De rechtbank heeft de zaken na de zitting vanwege administratieve redenen gesplitst in zaaknummers 21/3278, 21/3279, 21/3280, 21/3281, 21/3282 en 21/3284.
Overwegingen
Wisselende standpunten
1. Eiser is in de bezwaar- en beroepsprocedure een aantal keer geheel van standpunt
gewijzigd. De rechtbank leidt dat af uit de inhoud van het bezwaarschrift, uit wat op de hoorzitting is besproken, uit de inhoud van het beroepschrift, uit de aanvullende beroepsgronden en uit wat op de zitting is besproken.
2. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat de waardes van de objecten onjuist zijn, dat
achterstallig onderhoud is onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met verkeersoverlast en geluidhinder. Daaruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiser op dat moment vond dat de waardes van de objecten te hoog waren vastgesteld.
3. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat eiser op de hoorzitting het standpunt heeft
ingenomen dat de waardes van de objecten € 7.500,- hoger moeten worden gewaardeerd.
Op de zitting bij de rechtbank heeft eiser bevestigd dat hij op de hoorzitting dit standpunt heeft ingenomen. Hieruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiser op dat moment vond dat de waardes van de objecten te laag waren vastgesteld.
4. In het beroepschrift van 14 november 2020 heeft eiser aangevoerd dat de waardes van
de objecten apert onjuist is vastgesteld, dat onvoldoende rekening is gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie en met lokale verpaupering/verloedering. Daaruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiser op dat moment vond dat de waardes van de objecten te hoog waren vastgesteld.
5. In de aanvullende beroepsgronden van 23 juli 2021 heeft eiser verwezen naar de
hoorzitting en wederom aangevoerd dat hij een voorstel doet tot verhoging van de waardes van de objecten met elk € 7.500,-. Op de zitting heeft hij dit standpunt bevestigd. Hieruit heeft verweerder moeten afleiden dat eiser op dat moment vond dat de waardes van de objecten te laag waren vastgesteld.
Misbruik van procesrecht
6. Verweerder brengt naar voren dat (de gemachtigde van) eiser misbruik maakt van het
procesrecht, vanwege het indienen van tegenstrijdige (algemene) argumenten en het verstoren van een goede procesorde. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om eiser in de kosten te veroordelen in verband met de inhuur van een taxateur (4 uur x € 75,-) en ambtelijke inzet (4 uur x € 50,-).
7. De rechtbank overweegt dat dat ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel
15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Het recht op de toegang tot de rechter mag in dat geval worden beperkt, en dat is niet in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechtbank zoekt voor dit toetsingskader aansluiting bij de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over misbruik van recht, ook voor WOZ-zaken zoals deze. [1]
8. Toegepast op deze zaak oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken dat (de gemachtigde
van) eiser misbruik maakt van het procesrecht. Weliswaar heeft eiser tegenstrijdige standpunten ingenomen, maar het instellen van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar kan ertoe leiden dat de vastgestelde waarde van de woningen wordt aangepast. Die aanpassing zal over het algemeen ten gunste komen van eiser. Het is bovendien mogelijk dat iemand belang heeft bij een hogere WOZ-waarde, en het is ook niet ondenkbaar dat dit belang zich pas gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure voordoet, terwijl daarvoor een lagere waarde werd voorgestaan. Het door de rechtbank kunnen laten toetsen van de uitspraak op bezwaar is waar het beroepsrecht voor is bedoeld, en uit de gang van zaken blijkt onvoldoende dat eiser haar recht om beroep in te stellen evident voor een ander doel heeft gebruikt. Er is dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege misbruik van procesrecht.
Strijd met de goede procesorde
9. Hoewel dat in dit geval geen misbruik van procesrecht oplevert, wordt het wijzigen van
het standpunt wel beheerst door de goede procesorde. De rechtbank oordeelt dat eiser daarmee in strijd handelt. Daartoe overweegt zij als volgt. Zoals hiervoor is overwogen ligt in het beroepschrift besloten dat eiser zich toen op het standpunt stelde dat de waardes van de objecten te hoog waren vastgesteld. Vanuit dat perspectief rustte op verweerder de last aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde en in beroep verdedigde waardes niet te hoog zijn. Tegen de achtergrond van de aldus door eiser ingenomen procespositie is door verweerder een taxatiematrix opgesteld ter onderbouwing van de vastgestelde waardes. De woningen zijn vergeleken met vier in [plaatsnaam] gelegen referentiewoningen.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder met de taxatiematrix invulling geeft aan zijn
bewijslast. Eiser heeft vervolgens kort voor de zitting en bijna driekwart jaar na het indienen van het beroep zijn standpunt 180 graden gewijzigd. Doordat hij nu een hogere waarde bepleit, verandert verweerders bewijslast en moet hij in het licht van de nieuwe stelling van eiser aannemelijk maken dat de waardes niet te laag zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser door deze wijze van procederen verweerder de kans ontnomen om adequaat te reageren op het nieuwe standpunt dat op het laatste moment is ingenomen, bijvoorbeeld door zijn taxateur om een nieuwe taxatie te vragen. De rechtbank is van oordeel dat dit onder deze omstandigheden in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank zal het betoog van eiser uit de brief van 23 juli 2021 en zoals dat op de zitting naar voren is gebracht dan ook buiten beschouwing laten. Dat betekent dat de rechtbank niet zal beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de objecten niet te laag zijn vastgesteld.
Geen procesbelang meer
11. Nu het meest recente standpunt van eiser – dat de waardes van de objecten te laag zijn
vastgesteld – niet wordt beoordeeld, kan alleen nog worden teruggevallen op het eerdere in het beroepschrift ingenomen standpunt van eiser – dat de waardes van de objecten te hoog zijn vastgesteld. Maar dat standpunt is door eiser nu juist verlaten. Een beoordeling van de zaak aan de hand van dat standpunt kan er slechts toe leiden dat wordt vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes niet te hoog zijn vastgesteld, en vervolgens tot een verlaging van de WOZ-waardes van de objecten. Eiser wenst echter juist een verhoging van die waardes. De rechtbank komt in het licht hiervan tot het oordeel dat eiser met haar beroep niet meer kan bereiken wat hij in deze procedure wenst. Dit leidt ertoe dat het procesbelang van eiser is komen te vervallen. Dat is een direct gevolg van haar wijze van procederen.
12. Eiser heeft geen procesbelang meer. Zijn beroep is niet-ontvankelijk. Er is geen
aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4256.