ECLI:NL:RBMNE:2021:383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 4026
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslagverzoek na systeemfout en uitzonderingen op vijfjarentermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over een verzoek tot herziening van de huurtoeslag over het jaar 2013. Eiser had in 2013 huurtoeslag ontvangen, maar deze was definitief vastgesteld op € 0,- in 2015. Eiser heeft in 2020 een herzieningsverzoek ingediend, dat door de Belastingdienst werd afgewezen omdat het verzoek te laat zou zijn ingediend, gezien de vijfjarentermijn voor herziening. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat hij recht had op huurtoeslag vanwege verworven rechten, die niet waren erkend door de Belastingdienst door een systeemfout.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte het herzieningsverzoek zonder meer had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat eiser feitelijk recht had op huurtoeslag over 2013 en dat de Belastingdienst had moeten beoordelen of er aanleiding was om een uitzondering op de vijfjarentermijn te maken. De rechtbank verwees naar de MG-circulaire 2020-02, waarin wordt aangegeven dat er uitzonderingen zijn op de termijn voor huurtoeslagverzoeken op basis van verworven rechten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4026

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: R. Noortmann).

Procesverloop

In het besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot herziening van de definitieve berekening van zijn huurtoeslag over 2013 afgewezen.
In het besluit van 20 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Eiser heeft in 2013 (voorschot) huurtoeslag ontvangen van in totaal € 3.386,-. In het besluit van 10 april 2015 heeft verweerder deze huurtoeslag definitief berekend en vastgesteld op € 0,-. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is op 23 mei 2016 ongegrond verklaard. Dit betekende dat eiser het totale bedrag aan ontvangen huurtoeslag over 2013 moest terugbetalen. Op 27 juli 2020 heeft eiser aan verweerder gevraagd om zijn huurtoeslag over 2013 alsnog te herzien, wat verweerder heeft afgewezen.
Waarom heeft verweerder het herzieningsverzoek afgewezen?
2. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiser afgewezen, omdat het verzoek te laat is ingediend. Volgens verweerder kan hij een toeslag herzien tot vijf jaar na afloop van het berekeningsjaar. Voor de huurtoeslag over 2013 eindigde deze termijn op 31 december 2018. Eisers herzieningsverzoek is van 27 juli 2020.
Waarom is eiser het hier niet mee eens?
3. Eiser is het hier niet mee eens, omdat de reden van zijn herzieningsverzoek pas na 2018 aan het licht kwam. In 2020 werd hem namelijk duidelijk dat er bij ‘verworven recht’ aanspraak kan zijn op huurtoeslag en volgens eiser heeft hij om die reden recht op huurtoeslag in 2013. Hij verwijst hiervoor naar een brief van 11 juni 2020 die hij van verweerder heeft ontvangen. Verder voert eiser aan dat zijn huurtoeslag over 2013 definitief is vastgesteld in het besluit van 10 april 2015. Een medewerker van verweerder heeft hem telefonisch gezegd dat zijn dossier nog niet was verjaard en hij om herziening kon vragen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte het herzieningsverzoek zonder meer heeft afgewezen omdat het te laat is ingediend. Het klopt dat als na het einde van het berekeningsjaar vijf jaar zijn verstreken, herziening van dat berekeningsjaar in beginsel niet meer mogelijk is [1] . Toch had verweerder nader moeten beoordelen of in het geval van eiser aanleiding bestond om een uitzondering op deze vijfjarentermijn te maken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Op de zitting is vastgesteld dat eiser feitelijk recht heeft op huurtoeslag over 2013 vanwege verworven rechten. Hij had namelijk in 2012 en 2014 recht op huurtoeslag (en heeft die ontvangen) met een rekenhuur die hij in 2013 ook betaalde. Verweerder heeft op de zitting erkend dat hoogstwaarschijnlijk door een systeemfout niet is opgemerkt dat eiser vanwege verworven rechten in 2013 recht had op huurtoeslag. Ondanks deze vaststelling heeft verweerder gezegd dat hij niets voor eiser kan betekenen, omdat het herzieningsverzoek te laat is ingediend. Volgens verweerder is de vijfjarentermijn een harde termijn en kan hier in het geval van eiser geen uitzondering op worden gemaakt. Dat ziet de rechtbank anders, omdat er meer uitzonderingen zijn op die termijn. Er wordt bijvoorbeeld al een uitzondering gemaakt op de vijfjarentermijn in het kader van huurtoeslag en verworven rechten. Dit blijkt uit de ter zitting voorgehouden ‘MG-circulaire 2020-02: Parameters huurtoeslag, TRSHV en liberalisatiegrens 2021’. Daarin staat vermeld dat als iemand meent recht te hebben op huurtoeslag op grond van verworven rechten en het veranderende beleid naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juli 2019 [2] , diegene zelf een verzoek kan doen om de nieuwe uitleg alsnog toe te passen. Een verzoek kan voor eerdere jaren (tot en met 2014) worden gedaan, ook nog in 2021. Hiermee wordt dus voor de jaren 2014 en 2015 een uitzondering gemaakt op de vijfjarentermijn. Dat voor eisers verzoek uit 2020 voor het berekeningsjaar 2013 geen uitzondering kan worden gemaakt, valt niet zonder meer in te zien. Te meer omdat ter zitting is gebleken dat naar de huidige stand van zaken aangenomen kan worden dat eiser recht heeft op huurtoeslag in 2013 en dat dit hoogstwaarschijnlijk door een systeemfout niet is onderkend. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat de vaststelling pas definitief is geworden bij de beslissing op bezwaar van 23 mei 2016, ongeveer 5 jaar voor het herzieningsverzoek. De rechtbank is er bekend mee dat de rechtspraak van de ABRvS inhoudt dat de regelgever niet voor deze berekening van de termijn heeft gekozen en dat die daarom niet relevant is. De regelgeving heeft er evenwel ook geen rekening mee gehouden dat de betrokkene door een systeemfout de toeslag verliest. Hierdoor en met wel gemaakte uitzonderingen op de termijn in huurtoeslagzaken, staan de grote gevolgen (inclusief de executiemaatregelen van de terugvordering) voor eiser niet meer in verhouding tot het doel van de handhaving van de termijn. Het was dan ook aan verweerder om een nadere afweging hierover te maken. De beslissing is dan ook genomen in strijd met de artikelen 7:12 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het herzieningsverzoek van eiser niet op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat verweerder alsnog inhoudelijk naar het herzieningsverzoek van eiser moet kijken, moet verweerder een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het herzieningsverzoek met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 21a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in samenhang gelezen met artikel 5a, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir.