ECLI:NL:RBMNE:2021:3888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
7889139 UC EXPL 19-7045
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en medehuurderschap: afwijzing vordering tot beëindiging huur door niet-ingestemde medehuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een huurrechtkwestie tussen [eiseres] en [gedaagde]. [gedaagde] huurt een woning van Portaal en [eiseres] is eind 2005 bij hem ingetrokken. De relatie tussen hen is geëindigd na de arrestatie van [gedaagde] in [naam land] wegens drugssmokkel. Tijdens zijn detentie heeft [eiseres] een aanvraagformulier voor medehuurderschap ingediend bij Portaal, waarop zij stelt dat [gedaagde] heeft getekend. [gedaagde] betwist echter dat hij dit formulier heeft ondertekend en stelt dat de handtekening vervalst is.

De procedure omvatte verschillende schriftelijke reacties van beide partijen, en de mondelinge behandeling vond plaats op 13 april 2021. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] afgewezen, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij medehuurder is geworden met instemming van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de vordering op basis van artikel 7:267 BW niet kon worden toegewezen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [eiseres] de proceskosten van [gedaagde] moet vergoeden, omdat zij ongelijk heeft gekregen.

De uitspraak benadrukt het belang van instemming van de hoofdhuurder bij het verkrijgen van medehuurderschap en de noodzaak om bewijs te leveren voor claims in huurrechtelijke geschillen. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7889139 UC EXPL 19-7045 aw/1370
Vonnis van 11 augustus 2021
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R. Vermeer,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , nu gedetineerd,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. van Andel.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
 de dagvaarding met 4 producties is op 4 juni 2019 aan [gedaagde] betekend;
 [gedaagde] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord);
 daarna heeft [eiseres] schriftelijk gereageerd (conclusie van repliek). Zij heeft de producties 5 t/m 11 bijgevoegd;
 vervolgens heeft [gedaagde] schriftelijk gereageerd (conclusie van dupliek). Hij heeft de producties 1 t/m 7 bijgevoegd;
 [eiseres] heeft op de producties 1 t/m 7 van [gedaagde] gereageerd bij akte van 7 oktober 2020. Zij heeft daarbij de aanvullende producties 12 t/m 16 gevoegd;
 bij akte van 18 november 2020 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen kennisneming door de kantonrechter van de volgens hem te late indiening van de aanvullende producties 12 t/m 16 van [eiseres] . Hij reageert in diezelfde akte op die producties, voor het geval de kantonrechter niet aan zijn bezwaar tegemoet komt;
 de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2021. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat er is besproken. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 12 mei 2021 vonnis zal worden gewezen;
 bij rolbeslissing van 12 mei 2021 heeft de kantonrechter:
- aan [eiseres] opgedragen om bij akte het originele formulier in het geding te brengen waarin, naar gesteld door [eiseres] , een gezamenlijk verzoek aan Portaal is gedaan er mee in te stemmen dat [eiseres] medehuurder zal zijn van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] en dat volgens [eiseres] door [gedaagde] zou zijn getekend; en
- bepaald dat [gedaagde] daarop vervolgens schriftelijk mag reageren;
 bij akte van 25 mei 2021 heeft [eiseres] als productie 17 een kopie van voornoemd formulier in het geding gebracht, met de mededeling dat het originele formulier volgens Portaal niet meer bestaat;
 [gedaagde] heeft op 7 juli 2021 schriftelijk gereageerd;
 de kantonrechter heeft bepaald dat op 11 augustus 2021 vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[gedaagde] huurt van Portaal de woning gelegen aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning). [eiseres] is eind 2005 bij hem ingetrokken.
2.2.
[gedaagde] heeft tot maart 2018 in de woning gewoond samen met [eiseres] , hun minderjarige zoon [A (voornaam)] en de minderjarige dochter van [eiseres] uit een eerdere relatie, [B (voornaam)] . Aan de samenwoning is een einde gekomen door de arrestatie van [gedaagde] in [naam land] . Hij is daar strafrechtelijk veroordeeld wegens drugssmokkel. [gedaagde] is inmiddels overgeplaatst naar Nederland om hier het restant van zijn straf uit te zitten. De affectieve relatie tussen [eiseres] en [gedaagde] is geëindigd.
2.3.
[eiseres] heeft in februari 2019, tijdens de detentie van [gedaagde] in [naam land] , aan Portaal een “aanvraagformulier medehuurderschap” toegezonden. Een kopie daarvan heeft [eiseres] bij akte van 25 mei 2021 overgelegd. Blijkens deze kopie zijn op dat formulier zowel de naam- en contactgegevens van [eiseres] als van [gedaagde] (in Nederland) ingevuld. Onderaan het formulier is zowel bij “Handtekening huurder” als bij “Handtekening (aanvrager) medehuur” een handtekening geplaatst. Als datum en plaats van ondertekening is bij de aanvrager/medehuurder vermeld: [plaatsnaam] 26-1-2019. Bij de huurder is geen plaats van ondertekening vermeld en is de oorspronkelijk genoteerde datum van ondertekening gecorrigeerd in: 26-1-2019. Hieronder is een afbeelding daarvan opgenomen.
2.4.
In reactie op voornoemd aanvraagformulier schrijft Portaal bij brief van 28 februari 2019 aan [gedaagde] en [eiseres] :
“Op 12 februari 2019 heeft u ons gevraagd [eiseres] als medehuurder van [adres] te registreren.
De reden van uw aanvraag is: een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
Met ingang van 1 april 2019 is deze wijziging in de tenaamstelling van uw huurovereenkomst verwerkt (…).”

3.Wat wil [eiseres] en wat vindt [gedaagde] daarvan?

3.1.
[eiseres] vordert in deze rechtszaak dat de kantonrechter zal bepalen dat [gedaagde] de huur van de woning niet langer zal voortzetten. Zij baseert haar vordering op artikel 7:267, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij stelt dat haar relatie met [gedaagde] is geëindigd. Zij en de minderjarige kinderen, voor wie zij nu alleen zorg draagt, hebben de woning meer nodig dan [gedaagde] , die nog jarenlang gedetineerd zal zijn.
3.2.
[gedaagde] is het daarmee niet eens. Hij voert als meest verstrekkend verweer aan dat [eiseres] de positie van medehuurder heeft verkregen zonder dat hij daarmee heeft ingestemd of daaraan heeft meegewerkt. De handtekening op het aanvraagformulier onder de kop “Hantekening huurder:” is niet door hem gezet. [eiseres] heeft deze kennelijk vervalst.
Verder is hij van mening dat zijn belang bij de huur van de woning zwaarder moet wegen dan het belang van [eiseres] , omdat in de woning speciale voorzieningen zijn aangebracht die hij nodig heeft wegens zijn handicap. Het is bovendien niet zo dat hij de woning niet nodig heeft omdat hij nog jaren gedetineerd is. Hij mag binnenkort de weekenden naar buiten en vervolgens ook doordeweeks, waarbij hij alleen nog ‘s -nachts in detentie verblijft. De laatste 8 maanden van zijn straf mag hij met een enkelband thuis doorbrengen.

4.Wat is de beoordeling van de kantonrechter?

De aanvullende producties 12 t/m 16 van [eiseres]
4.1.
Het bezwaar van [gedaagde] tegen kennisneming door de kantonrechter van de aanvullende producties 12 t/m 16 van [eiseres] wordt verworpen. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om bij akte op die producties te reageren. Van die gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt. Hij is door de (volgens hem) late indiening van die producties niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad. Gelet op het voormelde betrekt de kantonrechter de aanvullende producties 12 t/m 16 van [eiseres] dan ook in de beoordeling.
De vordering van [eiseres]
4.2.
De vordering van [eiseres] wordt afgewezen, om de volgende redenen.
4.3.
De vordering van [eiseres] is gebaseerd op lid 7 van artikel 7:267 van het BW. Daarin is het volgende opgenomen:
“Ieder van de personen bedoeld in lid 4(cursivering kantonrechter) kan vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De rechter wijst de vordering slechts toe, indien dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is, met dien verstande dat hij de vordering in ieder geval toewijst, indien de eiser aantoont dat de persoon waarop de vordering betrekking heeft, zijn positie van medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door de eiser aan de verhuurder gedaan verzoek of van een door hem ingestelde vordering als bedoeld in lid 1.”
Lid 4 van artikel 7:267 van het BW luidt:
“Voor de verplichtingen uit de huur zijn de persoon die de huur heeft aangegaan en ieder van de personen die
op grond van dit artikel medehuurder of huurder is, (cursivering kantonrechter) hoofdelijk jegens de verhuurder aansprakelijk, met dien verstande dat een medehuurder niet aansprakelijk is voor verplichtingen die reeds opeisbaar waren voordat hij medehuurder werd.”
Lid 1 van artikel 7:267 van het BW vermeldt:

Indien op het gezamenlijk verzoek van een huurder en van een andere persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft,(cursivering kantonrechter) alsmede van een medehuurder wanneer die er is, de verhuurder niet binnen drie maanden schriftelijk heeft verklaard er mede in te stemmen dat die andere persoon medehuurder zal zijn, kunnen de huurder en die andere persoon, alsmede een medehuurder wanneer die er is, gezamenlijk verzoeken dat de rechter zal bepalen dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn.”
Uit voornoemde bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, volgt dat een vordering zoals deze door [eiseres] is ingesteld alleen kan worden gedaan door een persoon, die medehuurder is geworden door
een gezamenlijk verzoekvan die persoon en de huurder aan de verhuurder.
4.4.
In dit geval is niet in geschil dat [gedaagde] de huur is aangegaan. [gedaagde] is hoofdhuurder.
4.5.
[eiseres] stelt dat zij op gezamenlijk verzoek medehuurder is geworden. Zij beroept zich op het “aanvraagformulier medehuurderschap” dat zij in februari 2019 aan Portaal heeft toegezonden en waarvan zij bij akte na tussenvonnis een kopie in het geding heeft gebracht, die zij bij Portaal heeft opgevraagd. Volgens [eiseres] heeft zij dat aanvraagformulier aan [gedaagde] toegestuurd toen hij in [naam land] gedetineerd was en heeft zij dat formulier, voorzien van zijn handtekening, van hem retour ontvangen. Op grond van dat gezamenlijk verzoek heeft Portaal aan haar het medehuurderschap toegekend met ingang van 1 april 2019.
4.6.
[gedaagde] heeft betwist dat hij dat aanvraagformulier heeft ondertekend. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij het aanvraagformulier inderdaad via officiële kanalen, zoals het ministerie van Buitenlandse Zaken, door tussenkomst van zijn advocaat heeft ontvangen tijdens zijn detentie in [naam land] , met het verzoek van [eiseres] om dat te ondertekenen. Hij heeft dat bewust
nietgedaan en hij heeft het aanvraagformulier via officiële kanalen en door tussenkomst van zijn advocaat,
ongetekend geretourneerd. Daarna heeft [eiseres] het nogmaals geprobeerd. Enkele maanden later stuurden zijn ouders hem namelijk eenzelfde aanvraagformulier toe, dat [eiseres] aan zijn zuster bleek te hebben gegeven. Hij heeft ook die keer niet getekend, maar het aanvraagformulier ongetekend teruggestuurd aan zijn ouders, die het nog steeds in hun bezit hebben.
4.7.
[eiseres] is op die door [gedaagde] gedetailleerd omschreven gang van zaken rond het aanvraagformulier niet ingegaan. Zij heeft evenmin gegevens overgelegd, zoals een aanbiedingsbrief (met de daarbij behorende envelop) van een [.] penitentiaire inrichting, waaruit blijkt dat [gedaagde]
tijdens zijn detentievanuit [naam land] aan [eiseres] het door haar gestelde ondertekende aanvraagformulier heeft toegezonden. Zij heeft voorts niet betwist dat zij aan [gedaagde] , enkele maanden na het eerste verzoek, via zijn zuster een tweede verzoek tot ondertekening van een aanvraagformulier heeft gedaan en dat zij dat tweede aanvraagformulier – in tegenstelling tot het eerste aanvraagformulier – niet heeft teruggekregen. Dit brengt met zich dat de lezing die [eiseres] van de gang van zaken ter verkrijging van het medehuurderschap heeft gegeven, niet kan worden gevolgd. Immers, als juist zou zijn dat [eiseres] van [gedaagde] een aanvraagformulier voorzien van zijn handtekening retour heeft ontvangen dan moet dat dus zijn geweest in reactie op haar eerste verzoek, maar in dat geval bestond er voor haar geen reden meer om enkele maanden later een tweede ondertekeningsverzoek aan [gedaagde] te doen, via zijn zuster.
4.8.
Verder staat vast dat [gedaagde] ten tijde van de datum van ondertekening die is vermeld op het aanvraagformulier, dat is 26 januari 2019, in [naam land] verbleef, terwijl [eiseres] in Nederland was. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde] het aanvraagformulier op dezelfde dag als [eiseres] heeft kunnen ondertekenen. Ook deze omstandigheid doet afbreuk aan de lezing die [eiseres] van de gang van zaken heeft gegeven.
Conclusie
4.9.
De conclusie is dat, gelet op voormelde gemotiveerde betwisting van [gedaagde] en het ontbreken van een gemotiveerde reactie daarop van [eiseres] , [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan als het gaat om het door haar gestelde, gezamenlijke verzoek aan Portaal om haar als medehuurder van de woning aan te merken. In rechte moet er daarom vanuit worden gegaan dat [eiseres] dat medehuurderschap van Portaal heeft verkregen zonder medeweten, instemming en medewerking van [gedaagde] . Aan [eiseres] komt geen beroep toe op artikel 7:267, zevende lid, van het BW, omdat niet wordt voldaan aan het vereiste van artikel 7:267, eerste lid, van het BW. [eiseres] heeft namelijk niet de positie van medehuurder verkregen op grond van het gezamenlijk verzoek van haar en [gedaagde] als hoofdhuurder aan Portaal. De vordering van [eiseres] moet daarom worden afgewezen. Aan bewijslevering in welke vorm dan ook wordt niet toegekomen. Ook aan de vraag wie van partijen de woning nu het meest nodig heeft (de belangenafweging) komt de kantonrechter gezien het voorgaande niet toe.
Proceskosten
4.10.
[eiseres] heeft ongelijk gekregen. Zij moet daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die kosten worden tot vandaag begroot op € 871,50 aan salaris gemachtigde (3,5 punten x het tarief van € 249,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 871,50 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021.