ECLI:NL:RBMNE:2021:3898
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.R. van Es – de Vries
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak in het kader van bestemmingsplan en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 1.180.000,-, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 1.116.000,-, maar eiseres ging hiertegen in beroep. De rechtbank behandelde de zaak op een Skypezitting op 10 augustus 2021, waarbij de gemachtigde van verweerder en een taxateur aanwezig waren, maar eiseres zelf niet. De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Dit gebeurde aan de hand van een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de buurt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en dat de beroepsgrond van eiseres, die stelde dat het bestemmingsplan een waardedrukkend effect had, niet opging. Eiseres had niet aangetoond dat haar woning meer beperkingen ondervond dan de referentiewoningen. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat er geen sprake was van identieke objecten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.