ECLI:NL:RBMNE:2021:39

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
20/268
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de AVG en de reikwijdte van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 3 juni 2019 en 23 augustus 2019 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die door verweerder waren verwerkt. Het primaire besluit van 19 september 2019 wees dit verzoek deels toe, maar het bestreden besluit van 5 december 2019 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 november 2020, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat verweerder het inzageverzoek ten onrechte had afgewezen voor wat betreft de correspondentie met het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) en het gebruik van een alias door eiser. De rechtbank concludeerde dat het alias wel degelijk als persoonsgegeven moet worden beschouwd en dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het alsnog betrekken van het alias niet zou leiden tot inzage in de interne correspondentie. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/268

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Raterink).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het inzageverzoek van eiser op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) deels toegewezen.
Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020 via Skype for Business. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Goede procesorde
1. De dag voor de zitting heeft verweerder een verweerschrift overgelegd. Uit artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat nadere stukken tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Het verweerschrift is dus te laat ingediend. Als een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich er tegen verzet dat het bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken. Dat is hier het geval. De rechtbank heeft op 17 april 2020 en 23 juni 2020 een verweerschrift opgevraagd. Verweerder heeft daar niet op gereageerd en ter zitting geen goede reden gegeven voor de te late indiening van het verweerschrift. De rechtbank betrekt het verweerschrift daarom niet bij de beoordeling.

Inleiding

2. Eiser heeft verweerder op 3 juni 2019 en 23 augustus 2019 verzocht om inzage in de persoonsgegevens die verweerder over hem heeft verwerkt vanaf 1 januari 2010. Daarbij heeft eiser een beroep gedaan op artikel 12 en artikel 15, eerste lid, van de AVG.
3. Verweerder heeft in reactie op het verzoek van eiser een overzicht gegeven van de doeleinden van de verwerkingen, de categorieën van persoonsgegevens en een kopie van eisers verwerkte persoonsgegevens.
Standpunten partijen
4. Partijen verschillen van mening over de reikwijdte van het begrip ‘persoonsgegevens’. Eiser voert aan dat verweerder ook inzage had moeten geven in de bij verweerder aanwezige interne stukken die betrekking hebben op eiser. Het gaat hem met name om persoonsgegevens in de correspondentie tussen verweerder en zijn organisatieonderdeel Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), die is gevoerd naar aanleiding van de taalanalyse waaraan eiser is onderworpen in zijn asielprocedure. Eiser stelt zich op standpunt dat het alias dat hij heeft gebruikt in zijn verblijfprocedure ook als een persoonsgegeven moet worden beschouwd en dat verweerder dus ook inzage had moeten geven in de correspondentie tussen hem en TOELT voor zover die het alias betreft. Eiser wil ook weten hoe zijn persoonsgegevens door verweerder zijn geduid. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt eiser dat het recht op inzage ‘iedere informatie’ omvat, voor zover die betrekking heeft op eiser. Ook de juridische analyse van verweerder valt daaronder en eiser wil daar inzicht in verkrijgen. Eiser verwijst naar een arrest van het Gerechtshof in Den Haag van 17 september 2019 [1] en het Nowak-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 20 december 2017. [2] Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser bij het primaire besluit inzage in zijn persoonsgegevens heeft gekregen. Eiser beschikt al over de taalanalyse en de aanvullende reactie van TOELT. Ook de persoonsgegevens die in de taalanalyse staan en die TOELT bij zijn beoordeling heeft gebruikt zijn bij eiser bekend. De juridische duiding van de taalanalyse blijkt uit de besluitvorming waarover eiser de beschikking heeft. Verweerder hoeft geen inzage te geven in de correspondentie tussen hem en TOELT, omdat die niet onder de definitie ‘persoonsgegevens’ valt. Verweerder onderbouwt zijn standpunt aan de hand van de uitspraak van het HvJEU van 17 juli 2014. [3] Wat betreft het alias stelt verweerder dat het geen persoonsgegevens van eiser betreft.
Beoordeling rechtbank
6. Met toestemming van eiser heeft de rechtbank kennisgenomen van de stukken die onder geheimhouding door verweerder zijn ingediend. [4] Zoals tijdens de zitting besproken, heeft verweerder de geschoonde versie van deze stukken (de versie die onderdeel uitmaakt van het procesdossier) niet zwart gelakt, maar ‘wit gelakt’. Verweerder heeft toegelicht dat dit zijn standaardwerkwijze is. Dat is niet wenselijk, omdat zo lastig te zien is of er is gelakt of niet. De rechtbank heeft verweerder dan ook verzocht om stukken in het vervolg zwart te lakken.
7. De rechtbank zal eerst uiteenzetten wat onder ‘persoonsgegevens’ in de zin van de AVG moet worden verstaan en of een alias onder die reikwijdte valt. Daarna beoordeelt de rechtbank of de communicatie tussen verweerder en TOELT over eiser en eventueel zijn alias moet worden beschouwd als persoonsgegevens in de zin van de AVG.
Is een alias gelijk te stellen met ‘persoonsgegevens’ in de zin van de AVG?
8. Het inzagerecht dat volgt uit artikel 15, eerste lid, van de AVG, beoogt de betrokkene in staat te stellen zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren.
9. In artikel 4 van de AVG is bepaald dat onder het begrip “persoonsgegevens” wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon en dat als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
10. Gelet op deze definitie van het begrip persoonsgegevens is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte het standpunt inneemt dat het alias waarvan eiser zich heeft bediend geen persoonsgegeven is. Dit alias is door eiser gebruikt in een verblijfsprocedure en is daarmee direct te koppelen aan eiser zelf. In het AVG-verzoek van 3 juni 2019 vraagt eiser bovendien nadrukkelijk om documenten ‘
over mij (bij u eventueel ook bekend onder de naam [A])’De rechtbank zal dus beoordelen of de communicatie tussen verweerder en TOELT over eiser en zijn alias aan te merken is als ‘persoonsgegevens’ is in de zin van de AVG.
Is de communicatie met TOELT te beschouwen als persoonsgegevens van eiser?
11. In het hiervoor genoemde arrest van 17 juli 2014 heeft het HvJEU beslist dat de juridische analyse die in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning door verweerder in een ‘minuut’ wordt neergelegd op zichzelf geen persoonsgegevens vormen. Een dergelijke juridische analyse geeft geen informatie over de aanvrager van de verblijfstitel. De juridische analyse geeft hooguit informatie over de beoordeling en de toepassing van het recht door de bevoegde autoriteit op de situatie van de aanvrager, waarbij die situatie wordt vastgesteld door middel van de persoonsgegevens van die persoon waarover die autoriteit beslist. De uitspraak van het HvJEU is weliswaar van vóór de AVG, maar is ook relevant voor de uitleg van het in de AVG geregelde inzage- en correctierecht.
12. Anders dan de gegevens van de aanvrager van de verblijfstitel die in de minuut staan en de feitelijke basis kunnen vormen voor de juridische analyse, is het niet de bedoeling dat deze analyse zelf door de aanvrager wordt gecontroleerd op de juistheid ervan en zo kan worden gerectificeerd. Een dergelijke uitbreiding van het recht op inzage van de aanvrager van een verblijfstitel tot die juridische analyse dient naar het oordeel van de rechtbank niet meer het doel van de richtlijn bescherming persoonsgegevens (alsmede de AVG). Immers, dan zou het doel hem een recht van toegang tot bestuurlijke documenten verzekeren, waarop de richtlijn bescherming persoonsgegevens (en ook de AVG) niet ziet.
13. Hoewel kan worden aangenomen dat correspondentie tussen verweerder en TOELT persoonsgegevens bevat, is de rechtbank van oordeel dat deze correspondentie niet als persoonsgegevens in de zin van de AVG kan worden gekwalificeerd. Het gaat om interne correspondentie, die net zoals een juridische analyse, niet op juistheid dient te worden gecontroleerd door eiser, of kan worden gerectificeerd. Wat eiser wil, namelijk inzicht in de manier waarop verweerder en TOELT zijn persoonsgegevens hebben verwerkt, kan hij niet met een beroep op de AVG bereiken. Verweerder heeft het AVG-verzoek van eiser daarom terecht afgewezen, voor zover het gaat om de correspondentie tussen verweerder en TOELT.
14. Het arrest van het HvJEU van 20 december 2017 waar eiser zich op beroept, dwingt niet tot een ander oordeel. In die kwestie is bepaald dat de door een examenkandidaat geformuleerde schriftelijke antwoorden op een beroepsexamen en de eventuele opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden persoonsgegevens zijn. Antwoorden op examenvragen en opmerkingen van een examinator verschillen echter van interne correspondentie of een juridische analyse. Een examenkandidaat kan wel zelf de opmerkingen van de examinator op juistheid beoordelen, maar iemand die een verblijfsvergunning aanvraagt kan een juridische analyse of correspondentie als zodanig niet via het inzage- en correctierecht op juistheid beoordelen. Dat dient te gebeuren in een bestuurlijke procedure naar aanleiding van de besluitvorming op de aanvraag om die verblijfsvergunning.
Conclusies
15. Omdat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het alias waarvan eiser zich heeft bediend niet als persoonsgegevens is aan te merken, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 15 van de AVG, het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. [5] Ook heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden, omdat eiser in zijn bezwaargronden naar voren heeft gebracht dat hij in het primaire besluit informatie mist over zijn alias. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was daarom geen sprake. Het beroep is in zoverre gegrond en de rechtbank vernietigt om die reden het bestreden besluit. Gelet op wat hiervoor uiteen is gezet, leidt dat echter niet tot een andere uitkomst. Als verweerder het alias wel bij de besluitvorming had betrokken, had dat niet kunnen leiden tot inzage in de correspondentie tussen verweerder en TOELT. Om die reden laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, mr. O. Veldman en
mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 12 januari 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2017:994.
3.ECLI:EU:C:2014:2081.
4.Op grond van artikel 8:29 van de Awb.
5.Artikel 7:12, eerste lid en artikel 3:2 van de Awb.