ECLI:NL:RBMNE:2021:3945

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
21/1567
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond verklaard in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot dwangsom en ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 10 juni 2021. De opposant had beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van 25 januari 2021, waarin de rechtbank verweerder opdroeg om binnen twee weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van de opposant. Omdat verweerder niet tijdig had beslist, heeft de opposant op 7 april 2021 opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde dit beroep echter niet-ontvankelijk, wat de opposant niet accepteerde en hiertegen verzet aantekende.

De rechtbank overwoog dat op het moment van de uitspraak van 10 juni 2021 er al een dwangsom liep als gevolg van de eerdere uitspraak van 25 januari 2021. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet noodzakelijk was. De opposant betoogde dat het ongunstig was om het vollopen van de dwangsom af te wachten en vroeg om rekening te houden met de mogelijkheid van een nieuwe dwangsomperiode. De rechtbank oordeelde echter dat de opposant niet in een gunstiger positie kon komen, aangezien de prikkel om een besluit te nemen nog steeds aanwezig was door de opgelegde dwangsom.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bleef de eerdere uitspraak van 10 juni 2021 in stand. De beslissing werd genomen door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1567-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 op het verzet van

[opposant], te [woonplaats], opposant,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2021 met zaaknummer UTR 20/4535. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van opposant. Opposant heeft op 7 april 2021 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
In de uitspraak van 10 juni 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan en heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 juni 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er op dat moment nog een dwangsom liep als gevolg van de eerdere uitspraak door deze rechtbank van 25 januari 2021 vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar van opposant. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2021 niet juist was.
3. Opposant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2021. Volgens opposant is het juist aanmerkelijk ongunstig om het vollopen van de dwangsom af te wachten. In deze situatie ontstaat er een betrekkelijke lange periode waarbinnen voor het bevoegd gezag geen enkele prikkel bestaat om alsnog te beslissen. Om die reden is verzocht om rekening te houden met de mogelijkheid dat er sprake kan zijn van een nieuwe dwangsomperiode en die op de huidige periode aan te laten sluiten. Ook stelt opposant dat de rechtbank deze mogelijkheid heeft volgens artikel 8:55, lid 3 van de Awb. Daarnaast wijst opposant erop dat de rechtbank in de zaak UTR 20/2582 van 9 november 2020 zijn beroep ontvankelijk en gegrond heeft verklaard, terwijl ook in dat beroep een eerdere dwangsom was volgelopen.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op het feit dat er op het moment van de uitspraak waartegen opposant in verzet is gegaan, namelijk op 10 juni 2021, reeds een dwangsom liep als het gevolg van de eerdere uitspraak van 25 januari 2021 door deze rechtbank, kon opposant redelijkerwijs niet in een gunstiger positie komen en heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard. Met de opgelegde dwangsom is de prikkel om een besluit op bezwaar te nemen ten tijde van de indiening van het eerste beroep nog steeds aanwezig. Nu ten tijde van het indienen van onderhavig beroep de maximale dwangsom nog niet was bereikt, is het beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk verklaard. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2019 [1] . Verder merkt de rechtbank op dat in de procedure met nummer UTR 20/2582, waarnaar opposant verwijst, geen sprake is van een tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit [2] . De beroepszaken zijn daarom niet gelijk.
5. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
10 juni 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.