ECLI:NL:RBMNE:2021:3947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
21/2103
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake dwangsom en procesorde

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 18 juni 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van 18 maart 2021, waarin de rechtbank verweerder had opgedragen om binnen twee weken te beslissen op het bezwaar van de opposant. Omdat verweerder niet tijdig had beslist, heeft de opposant op 29 april 2021 opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank verklaarde dit beroep echter niet-ontvankelijk, omdat er op dat moment een dwangsom liep als gevolg van de eerdere uitspraak.

De opposant ging in verzet tegen deze beslissing en stelde dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om op het verweerschrift te reageren, wat hij als een schending van de goede procesorde beschouwde. Hij voerde aan dat de dwangsom op 19 juni 2021 zou zijn volgelopen en dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk had verklaard, terwijl de rechtbank had moeten inzien dat de beslissing van verweerder nog niet in zicht was.

De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak van 18 juni 2021 terecht was, omdat er op dat moment een dwangsom liep en de opposant niet in een gunstiger positie kon komen. De rechtbank benadrukte dat de prikkel voor verweerder om een besluit te nemen nog steeds aanwezig was, gezien de dwangsom die nog niet was volgelopen. De rechtbank verwierp de argumenten van de opposant en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2103-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 op het verzet van

[opposant], te [woonplaats], opposant,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 18 maart 2021, met zaaknummer UTR 20/4356. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken alsnog moet beslissen op het bezwaar van opposant. Opposant heeft op 29 april 2021 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
In de uitspraak van 18 juni 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan en heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 juni 2021 het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard, omdat op het moment dat hij beroep heeft ingesteld er een dwangsom liep als gevolg van de eerdere uitspraak van 18 maart 2021. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 18 juni 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 18 juni 2021 niet juist. In dat verband stelt hij dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om op het verweerschrift te reageren. Volgens opposant is dit in strijd met de goede procesorde. Daarnaast merkt opposant op dat de dwangsom zou zijn volgelopen op 19 juni 2021. Door één dag voor het vollopen van de dwangsom het beroep om die reden niet-ontvankelijk te verklaren, terwijl de rechtbank uit de reactie van verweerder had kunnen en moeten afleiden dat de beslissing überhaupt nog niet in zicht is, stuurt de rechtbank aan op een verzetsprocedure en/of een nieuw beroep wegens niet tijdig beslissen.
4. In de brief van 22 juni 2021 reageert opposant op het verweerschrift van
14 juni 2021. Opposant is van mening dat het beroep niet prematuur is omdat de vraag of het beroep wel of niet prematuur is ingediend, dient te worden beantwoord aan de hand van de termijn die de rechtbank verweerder heeft gegeven om alsnog te beslissen en niet aan de hand van de vraag of de daaraan verbonden dwangsom wel of niet is volgelopen op het moment dat het beroep wordt ingediend. Verder stelt opposant dat hij er belang bij heeft om met het indienen van een opvolgend beroep niet te wachten tot de dwangsom is volgelopen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat er op het moment van de uitspraak waartegen opposant in verzet is gegaan, namelijk op 18 juni 2021, reeds een dwangsom liep als gevolg van de eerdere uitspraak van 18 maart 2021 door deze rechtbank, kon opposant redelijkerwijs niet in een gunstiger positie komen en heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelt in verzet over de situatie ten tijde van de uitspraak waartegen het verzet zich richt. Met de opgelegde dwangsom, waarvan de maximale omvang ten tijde van belang nog niet is bereikt, is de prikkel om een besluit op bezwaar te nemen nog steeds aanwezig. Ter onderbouwing hiervan verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2019 .
6. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder, volgens de uitspraak van 18 maart 2021, vanaf 1 april 2021 een dwangsom verschuldigd is die eindigt na 150 dagen, derhalve op
29 augustus 2021. De rechtbank heeft op 18 juni 2021 uitspraak op het beroep van opposant, maar ook op 19 juni 2021 was de periode waarover de dwangsom verschuldigd is bij uitblijven van een besluit op bezwaar (nog) niet volgelopen. De rechtbank volgt opposant dan ook niet in zijn standpunt.
7. Verder merkt de rechtbank op dat de procedure met nummer UTR 21/1570 van 10 juni 2021, waarnaar opposant in de brief van 12 augustus 2021 verwijst, een andere situatie betreft. Anders dan in het onderhavige beroep was in dat beroep sprake van een tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het moment dat de maximale dwangsom was bereikt. De beroepszaken zijn daarom niet gelijk. Het beroep op deze uitspraak slaagt niet.
8. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
18 juni 2021 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.