Overwegingen
1. Eiseres stond vanaf 22 mei 2018 in de Basisregistratie Personen (BRP)
ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats], het adres van haar oma. Eiseres heeft vanaf 1 juli 2018 studiefinanciering ontvangen naar de norm van een uitwonende student.
2. Op 9 mei 2019 hebben controleurs in opdracht van verweerder onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. Op die dag is niemand thuis aangetroffen. Op 14 juni 2019 is opnieuw een huisbezoek afgelegd. Van de bevindingen van het huisbezoek is een verslag gemaakt. Dit verslag is neergelegd in het rapport van 17 juni 2019. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd.
3. Verweerder heeft in de bevindingen van het huisbezoek aanleiding gezien de studiefinanciering over de periode van 1 juli 2018 tot en met juni 2019 te herzien, waarbij eiseres is aangemerkt als thuiswonend student. Volgens verweerder heeft eiseres niet voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), namelijk dat zij woont op het adres waarop zij staat ingeschreven in de BRP.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stelt dat zij wel degelijk op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. In dit verband merkt zij op dat er spullen van haar zijn aangetroffen op het BRP-adres. Eiseres verwijst daarbij naar kleding, sneakers en verzorgingsartikelen. Ook zijn er in een kamer twee beslapen matrassen aangetroffen waarover de hoofdbewoonster heeft verklaard dat zij daar samen met eiseres slaapt. Spullen zoals schoolboeken, poststukken en administratie zijn niet aangetroffen, omdat zij kort na het huisbezoek zou verhuizen naar haar moeder. Deze spullen waren al overgebracht naar haar moeder. Het besluit berust volgens eiseres op een onvoldoende feitelijke grondslag en is niet voldoende gemotiveerd. Volgens eiseres heeft verweerder ook geen grondig en deugdelijk onderzoek gedaan. Zo hebben de controleurs ten onrechte geen foto’s gemaakt van de aanwezige tandenborstels en vuile was. Verder had verweerder eiseres moeten bellen om te vragen waar haar spullen lagen in de woning en verweerder had ook een buurtonderzoek moeten verrichten. Van een zorgvuldig onderzoek is volgens eiseres geen sprake.
Wat moet verweerder bewijzen?
5. Omdat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een belastend besluit is, moet verweerder aannemelijk maken dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven.
Mocht verweerder de bevindingen van het onderzoek op 9 mei 2019 aan het bestreden besluit ten grondslag leggen?
6. Tijdens een huisbezoek op 9 mei 2019 heeft een anonieme buurtbewoner de controleurs aangesproken en verklaard dat de hoofbewoonster daar alleen verbleef. De rechtbank volgt verweerder dat de verklaring van de anonieme buurtbewoner die de controleurs aansprak kan dienen als steunbewijs. Het door eiseres gestelde dat deze verklaring niet betrouwbaar is, volgt de rechtbank niet. Het gaat hier om een persoon die tegenover de woning zijn fiets aan het repareren was en die op de hoogte was van de persoonlijke situatie van de hoofdbewoonster. Zo kon hij verklaren over de echtgenoot van de hoofdbewoonster dat hij een paar jaar geleden was overleden en dat zij altijd rond 10:00 uur weggaat en na 18:00 uur weer thuiskomt. Ook wist hij in welke auto zij reed. Deze bevindingen zijn door eiseres niet betwist. Gelet hierop kan aan de verklaring waarde worden toegekend. Dat de hoofdbewoonster bij het volgende huisbezoek om 13:35 uur thuis was, betekent niet dat de verklaring van de buurtbewoner onbetrouwbaar is. Dit huisbezoek heeft op een andere dag plaatsgevonden dan het eerste huisbezoek en bovendien heeft verweerder terecht opgemerkt dat het altijd mogelijk is dat sprake is van een afwijking van een gebruikelijke dagindeling.
Het rapport van 17 juni 2019
7. Verweerder heeft met de in het rapport van 17 juni 2019 neergelegde bevindingen aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Uit het verslag van het huisbezoek valt af te leiden dat tijdens het huisbezoek geen spullen zijn aangetroffen die naar eiseres te herleiden zijn. Waar eiseres stelt al vanaf juli 2018 op het BRP-adres te wonen, valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar specifiek tot haar te herleiden persoonlijke spullen bevinden waaruit kan worden afgeleid dat zij daar woont. Het enige wat is aangetroffen, zijn een beperkt aantal kledingstukken (geen complete gaderobe), schoenen en verzorgingsartikelen. Of deze ook daadwerkelijk van eiseres zijn kon niet met zekerheid worden vastgesteld. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de aanwezigheid van twee beslapen matrassen, in een kamer waar in het geheel geen spullen van eiseres zijn aangetroffen onvoldoende is om een structurele bewoning uit af te leiden. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres geen plausibele verklaring heeft gegeven voor de afwezigheid van tot haar herleidbare spullen. De verklaring van eiseres dat spullen, zoals studieboeken, administratie en post, al bij haar moeder waren gebracht omdat zij weer bij haar zou gaan wonen, heeft verweerder niet hoeven volgen omdat tijdens het huisbezoek niet is gebleken van een verhuizing. De hoofdbewoonster heeft verklaard dat eiseres mogelijk weer bij haar moeder gaat wonen, maar dat zij nu nog bij haar verblijft en ook niet weet wanneer een verhuizing gaat plaatsvinden. Eiseres heeft zich voorts pas eerst op 31 juli 2019 laten inschrijven op het BRP-adres van haar moeder.
Is het onderzoek grondig genoeg geweest of had verweerder meer onderzoek moeten doen?
8. Het onderzoek is ook grondig genoeg geweest. Dit betekent dat verweerder het onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het rapport van het huisbezoek biedt voldoende basis voor het standpunt van verweerder dat eiseres niet woonde op het BRP-adres. Een nader onderzoek was niet nodig. De hoofdbewoonster heeft verklaard dat zij alle spullen die van eiseres zijn, heeft getoond. Gelet hierop hebben de controleurs geen aanleiding hoeven zien om eiseres te bellen om naar de aanwezigheid van haar spullen te vragen. Omdat de resultaten van het huisbezoek voldoende basis bieden voor de herziening van de studiefinanciering heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een buurtonderzoek te doen.
Heeft eiseres voldoende aangetoond dat zij wél op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek?
9. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet op het adres woonde waaronder zij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
10. Eiseres heeft twee verklaringen van buurtbewoners overgelegd waarin wordt verklaard dat zij haar dagelijks zien op het BRP-adres. Daargelaten dat wegens het ontbreken van een afschrift van een legitimatiebewijs de authenticiteit van deze verklaringen niet is komen vast te staan, bevatten deze korte verklaringen ook geen gedetailleerde informatie ten aanzien van de feitelijke woonsituatie op het BRP-adres. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het aan eiseres is om de authenticiteit van de verklaringen aan te tonen.
11. Verder volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de overige overgelegde verklaringen van getuigen zien op een periode van vóór het huisbezoek. Eiseres heeft met deze verklaringen niet aangetoond dat zij haar hoofdverblijf had op het BRP-adres ten tijde van het huisbezoek. Ook heeft verweerder hierover terecht gesteld dat de door eiseres overgelegde verklaringen onvoldoende worden ondersteund met verklaringen van objectieve derden en/of andere bewijsmiddelen.
12. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij wel op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. Nu eiseres niet heeft gesteld dat de feitelijke situatie ten tijde van het huisbezoek afweek van
(een deel van) de periode daaraan voorafgaand, speelt het wettelijk vermoeden
dat ook in de daaraan voorafgaande periode niet is voldaan aan de verplichtingen van het wonen op het BRP-adres, geen zelfstandige rol bij de beoordeling in beroep.
13. De stelling van eiseres dat ten onrechte geen hoorzitting is gehouden, treft geen doel omdat op grond van artikel 7.3 van de Wsf 2000 geen verplichting bestond om eiseres te horen.
14. Gelet op de bevindingen tijdens het huisbezoek heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment van de controle niet haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven BRP-adres. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de studiefinanciering van eiseres heeft herzien.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.