ECLI:NL:RBMNE:2021:397

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Wortel, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. Th. Holtrop. Eiseres had een uitwonende beurs ontvangen, maar deze werd herzien naar de norm van een thuiswonende student na een huisbezoek en buurtonderzoek door de Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiseres was ingeschreven op een BRP-adres, maar verweerder concludeerde dat zij daar niet woonde op het moment van controle. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij wel degelijk op het BRP-adres woonde, onderbouwd met verklaringen van vrienden en persoonlijke spullen die daar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiseres niet op het BRP-adres woonde, en dat de herziening van de studiefinanciering terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. Th. Holtrop).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitwonende beurs van eiseres over de periode van maart 2019 tot en met oktober 2019 herzien van de norm van een uitwonende studerende naar de norm van een thuiswonende studerende.
Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2020. De zitting heeft plaatsgevonden via een Skype-beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stond vanaf 21 februari 2019 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Dit adres bevindt zich op circa 140 meter van haar ouderlijk huis, namelijk het adres [adres 2] te [woonplaats] . Eiseres heeft vanaf 1 maart 2019 studiefinanciering ontvangen naar de norm van een uitwonende student.
2. Op 28 september 2019 hebben controleurs in opdracht van verweerder onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. Op die dag is niemand thuis aangetroffen. Op 4 oktober 2019 is opnieuw een poging gedaan om een huisbezoek af te leggen. Eiseres was niet aanwezig en de hoofdbewoonster gaf aan dat het huisbezoek op dat moment niet goed uitkwam, omdat zij weg moest. Op 5 oktober 2019 heeft een huisbezoek plaatsgevonden op afspraak met eiseres. Van de bevindingen van het huisbezoek is een verslag gemaakt. Dit verslag is neergelegd in het rapport van 17 oktober 2019. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft in de bevindingen van het huisbezoek aanleiding gezien de studiefinanciering over de periode van maart 2019 tot en met oktober 2019 te herzien, waarbij eiseres is aangemerkt als thuiswonend student. Volgens verweerder heeft eiseres niet voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), namelijk dat zij woont op het adres waarop zij staat ingeschreven in de BRP.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij wel degelijk op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. In dit verband merkt zij op dat er spullen van haar zijn aangetroffen op het BRP-adres. Eiseres verwijst daarbij naar kleding, verzorgingsartikelen, astmamedicatie en schoolboeken. Ook zijn er in een kamer drie matrassen aangetroffen waarover eiseres heeft verklaard dat zij daar samen met de twee kinderen van de hoofdbewoners slaapt. Het besluit berust volgens eiseres op een onvoldoende feitelijke grondslag en is niet voldoende gemotiveerd. Volgens eiseres heeft verweerder ook geen grondig en deugdelijk onderzoek gedaan. Zo had verweerder een bezoek moeten brengen aan de ouders van eiseres. Zij hadden kunnen bevestigen dat eiseres niet bij hen woont, maar op het BRP-adres. Eiseres voert verder aan dat niet volledig op de inhoud van de afgelegde verklaringen van de buurtbewoners kan worden uitgegaan, omdat zij hun verklaring later wilden wijzigen of intrekken. Zij hebben vervolgens een klacht ingediend tegen de controleurs. Ook de hoofdbewoonster heeft een klacht ingediend tegen de controleurs, omdat de controleurs zonder haar toestemming foto’s hebben gemaakt van de kinderkleding. Het heeft er volgens eiseres alle schijn van dat – in elk geval één van – de rapporteurs vooringenomen hun onderzoek hebben verricht. Voorts heeft eiseres in beroep verklaringen van vier vriendinnen overgelegd die bevestigen dat eiseres daadwerkelijk op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. Van een zorgvuldig onderzoek is volgens eiseres geen sprake.
Wat moet verweerder bewijzen?
5. Omdat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een belastend besluit is, moet verweerder aannemelijk maken dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven.
Huisbezoek
6. Verweerder heeft met de in het rapport van 17 oktober 2019 neergelegde bevindingen aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Onder hoofdverblijf heeft verweerder terecht verstaan de plek waar het geheel van het persoonlijke leven samenkomt. Daarbij valt te denken aan studeren, eten, persoonlijke verzorging, ontspanning en slapen. Of een persoon structureel woont op een adres dan blijkt dit uit de situatie op dat adres.
7. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt dat eiseres een kamer deelde met twee kleine kinderen. Deze kamer was ingericht als een kinderkamer. Op de kamer zijn behalve een kast met wat kleding en haarspullen geen spullen aangetroffen die van eiseres zijn. Verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat indien er sprake is van bewoning het redelijkerwijs te verwachten valt dat zich daar meer persoonlijke spullen zouden bevinden dan die daar zijn aangetroffen. Voor de wel aanwezige spullen heeft verweerder verder betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het huisbezoek van tevoren was aangekondigd. De verklaring van eiseres dat haar verblijf op de kinderkamer maar tijdelijk was en dat zij zou verhuizen naar een andere kamer, heeft verweerder gelet op de aangetroffen situatie in die nieuwe kamer en haar verhuizing naar haar ouderlijke woning - kort na het huisbezoek - niet aannemelijk mogen achten.
Buurtonderzoek
8. Verweerder heeft naast het huisbezoek ook nog een buurtonderzoek gedaan, waarbij twee buurtbewoners hebben verklaard dat eiseres niet op het BRP-adres woont. De omstandigheid dat de buurtbewoners en de hoofdbewoonster te kennen zouden hebben gegeven dat zij hun verklaringen wilden wijzigen of intrekken en dat zij een klacht hebben ingediend tegen de controleurs, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van de juistheid van deze verklaringen heeft mogen uitgaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door verweerder aangehaalde vaste rechtspraak. Dat sprake is van een situatie dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen, is de rechtbank verder ook niet gebleken.
Is het onderzoek grondig genoeg geweest of had verweerder meer onderzoek moeten doen?
9. Het onderzoek is ook grondig genoeg geweest. Dit betekent dat verweerder het onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het rapport van het huisbezoek biedt voldoende basis voor het standpunt van verweerder dat eiseres niet woonde op het BRP-adres. De bevindingen en de daaruit getrokken conclusie worden verder bevestigd door de verklaringen van de buurtbewoners. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de controleurs hun onderzoek vooringenomen hebben verricht, zoals eiseres stelt.
Heeft eiseres voldoende aangetoond dat zij wél op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek?
10. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet op het adres woonde waaronder zij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
11. Eiseres heeft in beroep verklaringen van vier vriendinnen overgelegd waarin wordt verklaard dat zij haar regelmatig bezoeken of ophalen op het BRP-adres. Verweerder heeft deze verklaringen onvoldoende mogen vinden om alsnog feitelijke bewoning aan te nemen. Deze verklaringen zijn deels ongedateerd en worden onvoldoende ondersteund met verklaringen van objectieve derden en/of andere bewijsmiddelen. De verklaringen van twee vriendinnen dat zij eiseres in de periode van februari 2018 tot en met december 2019 op het BRP-adres hebben opgehaald, stroken bovendien niet met de opgave van eiseres dat zij al vanaf november 2019 weer bij haar ouders woont.
12. Dat eiseres twee poststukken (een brief van de mediamarkt en een postkaart) heeft overgelegd waar het BRP-adres op stond vermeld, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat eiseres wel op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat de adressering op deze poststukken onvoldoende bewijs is dat eiseres ook feitelijk op het BRP-adres woonde ten tijde van het huisbezoek. In het licht van eerder genoemde onderzoeksbevindingen komen aan de poststukken onvoldoende bewijskracht toe. Uit het cv kan ook niet de feitelijke bewoning op het BRP-adres worden afgeleid.
Conclusie
13. Gelet op de bevindingen van het huisbezoek en het buurtonderzoek heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op het moment van de controle niet haar hoofdverblijf had op het door haar opgegeven BRP-adres. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht de studiefinanciering van eiseres heeft herzien.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.