ECLI:NL:RBMNE:2021:3995

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
21/4 H
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de afkoelingsperiode in een WHOA-zaak op verzoek van de herstructureringsdeskundige

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 5 augustus 2021, werd het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) behandeld. De herstructureringsdeskundige, F.A.M. Nowee, had op 30 juli 2021 verzocht om de afkoelingsperiode met vier maanden te verlengen. De rechtbank had eerder op 6 april 2021 de afkoelingsperiode afgekondigd en verklaarde zich bevoegd om het verzoek te behandelen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende vooruitgang was geboekt in de onderhandelingen met schuldeisers en dat de afkoelingsperiode noodzakelijk was om te voorkomen dat derden beslag zouden leggen op de activa van de onderneming. De rechtbank constateerde dat er onderhandelingen gaande waren met verschillende schuldeisers en dat er al overeenstemming was bereikt met een aantal van hen. Ook werd opgemerkt dat de Belastingdienst een preferente vordering had en dat er nog onduidelijkheid bestond over de fiscale eenheden. De rechtbank besloot uiteindelijk om de afkoelingsperiode met vier maanden te verlengen, ingaande 6 augustus 2021, en stelde voorwaarden aan de uitoefening van bevoegdheden door derden tot verhaal op de activa van de onderneming.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Toezicht
locatie Utrecht
zaaknummer: 21/4 H
Beschikking op grond van artikel 376 lid 5 Fw (verlenging afkoelingsperiode) van
5 augustus 2021
in de zaak van
de heer mr.
F.A.M. NOWEE,
in zijn hoedanigheid van herstructureringsdeskundige in de akkoordprocedure van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[onderneming 1] B.V.,
kantoor houdende te [.] ,
verzoeker,
advocaat: mr. R.H. Bask te Utrecht.
Betrokkenen zullen hierna [onderneming 1] en de Herstructureringsdeskundige worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 6 april 2021,
  • het verzoek van de Herstructureringsdeskundige van 30 juli 2021 tot verlenging van de afkoelingsperiode met een termijn van vier maanden.
1.2.
Uit het verzoek volgt niet dat sprake is van de in artikel 376 lid 2 Fw bedoelde derden, beslagleggers of schuldeisers die een faillissementsverzoek hebben ingediend, zodat geen aanleiding bestaat om hen in de gelegenheid te stellen een zienswijze te geven.
1.3.
Gelet op de hierna te nemen beslissing, werd geen mondelinge behandeling bepaald.

2.De beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid

2.1.
De rechtbank heeft zich op 6 april 2021 bevoegd verklaard, zodat de rechtbank ook bevoegd is om kennis te nemen van voorliggend verzoekschrift. Het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode is op 30 juli 2021 bij deze rechtbank ingediend, voordat de initiële afkoelingsperiode is verstreken. De Herstructureringsdeskundige kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode.
2.2.
Gelet op de stellingen van de Herstructureringsdeskundige, gaat de rechtbank ervan uit dat de omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan de afkondiging van de afkoelingsperiode op 6 april 2021 zich nog steeds voordoen, tenzij hierna anders wordt vermeld. Een afkoelingsperiode blijft noodzakelijk om te voorkomen dat door derden verhaal wordt genomen op de lopende rekening. Het banksaldo is noodzakelijk ter voldoening van de redelijke kosten in verband met de aanbieding van het akkoord en de lopende kosten in het kader van de gecontroleerde afwikkeling van de onderneming. Er zijn signalen dat schuldeisers nog altijd voornemens zijn om na afloop van de afkoelingsperiode beslag te leggen op het banksaldo. Enkele van hen hebben inmiddels al executoriale titels verkregen. Dergelijke beslagen zullen de reeds gemaakte voortgang zoals onder 2.3. beschreven, in gevaar brengen.
2.3.
Op grond van artikel 376 lid 5 Fw kan de afkoelingsperiode worden verlengd als voldoende aannemelijk is dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Uit het verzoek van de Herstructureringsdeskundige blijkt ten aanzien van de vooruitgang het volgende:
- Er zijn onderhandelingen gaande met de schuldeisers. De standpunten over de hoogte van de vorderingen van schuldeisers lopen sterk uiteen. Inmiddels is er met een groot aantal schuldeisers overeenstemming bereikt en een aanzienlijk deel staat positief tegenover een mogelijk aan te bieden akkoord.
- De Belastingdienst heeft een preferente vordering ten bedrage van minimaal
€ 970.000. Per 1 juli 2021 heeft de Belastingdienst haar beleid ten aanzien van een WHOA-akkoord vastgelegd in de Leidraad Invordering 2008. Hierdoor is pas recent duidelijkheid ontstaan over de positie van de Belastingdienst. Tussen [onderneming 1] en de Belastingdienst bestaat nog verschil van inzicht over de datum van verbreking van de fiscale eenheden voor de omzetbelasting en vennootschapsbelasting. De uitkomst van dit geschil kan substantiële gevolgen hebben voor de haalbaarheid van het akkoord.
- Alle bedrijfsmiddelen zijn ter veiling aangeboden en hebben een opbrengst gerealiseerd van € 43.000. Er resteren nog enkele activa waarvan de veiling moet worden afgerond.
- Enkele opdrachtgevers menen dat [onderneming 1] schadeplichtig is. Op dit moment zijn er onderhandelingen gaande over de schadeplichtigheid en ook de afwikkeling van garanties.
2.4.
Gelet op het voorgaande, is aannemelijk dat belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Zo is de Herstructureringsdeskundige in onderhandeling getreden met de schuldeisers, opdrachtgevers en de Belastingdienst. Daarnaast is er voortgang geboekt met het veilen van de bedrijfsmiddelen.
2.5.
De Herstructureringsdeskundige heeft aangegeven meer tijd nodig te hebben. De volgende werkzaamheden moeten thans nog worden verricht:
- In tegenstelling tot de verwachtingen bij het indienen van het verzoek tot herstructureringsdeskundige, is er nog niet in alle procedures eindvonnis gewezen. [onderneming 1] wacht nog op vonnis in twee omvangrijke procedures.
- Een voormalig opdrachtgever is een eindtermijn verschuldigd en heeft als voorwaarde voor betaling gesteld dat over de garantieverplichtingen van [onderneming 1] adequate afspraken worden gemaakt. De onderhandeling bevindt zich in een vergevorderd stadium en het is de verwachting dat er op korte termijn overeenstemming kan worden bereikt.
- Enkele opdrachtgevers kunnen mogelijk een beroep doen op de zogenaamde Woningborggarantie. De voorwaarden waaronder dit kan gebeuren zijn in onderzoek. Bij toewijzing zouden de vorderingen van de desbetreffende opdrachtgevers op [onderneming 1] (deels) komen te vervallen. Mogelijk komt er wel een regresvordering van Woningborg voor in de plaats. De vorderingen zijn omvangrijk en hebben grote invloed op de inhoud en haalbaarheid van het akkoord. In samenspraak met de opdrachtgevers vindt er daarom overleg plaats met Woningborg.
- De Herstructureringsdeskundige en [onderneming 1] zijn in onderhandeling met de Belastingdienst over de vraag wanneer de fiscale eenheden als verbroken dienen te worden aangemerkt. [onderneming 1] heeft hierover advies ingewonnen.
2.6.
Op basis van het voorgaande bestaat aanleiding om de afkoelingsperiode met de verzochte vier maanden te verlengen. De Herstructureringsdeskundige zal, conform de beschikking van 6 april 2021, erop toezien dat gedurende de afkoelingsperiode het voor verhaal beschikbare actief niet zal verminderen, tenzij dat in het kader van de gecontroleerde afwikkeling redelijkerwijs nodig is.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verlengt de op 6 april 2021 afgekondigde afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw met een periode van vier maanden, ingaande 6 augustus 2021. De afkoelingsperiode houdt in:
  • dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [onderneming 1] behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [onderneming 1] bevinden, niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt voorbereid;
  • dat de behandeling van een door een schuldeiser jegens [onderneming 1] ingediend verzoek tot faillietverklaring wordt geschorst.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Neijt, voorzitter, mr. R. Cats en
mr. E. Boerwinkel en in aanwezigheid van de griffier mr. W.F.B. van den Berg in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.