ECLI:NL:RBMNE:2021:4024
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], een verzoek ingediend om vergoeding van haar proceskosten na het intrekken van haar beroep. Verweerder, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, heeft op 29 juni 2021 gereageerd op dit verzoek. De rechtbank ontving deze reactie op 30 juni 2021. Verzoekster was in beroep gegaan tegen het uitblijven van een besluit en had op 15 maart 2021 haar beroep ingesteld. Verweerder heeft op 11 mei 2021 aan de rechtbank laten weten dat er al op 15 december 2020 een besluit was genomen, maar dit niet aan verzoekster was bekendgemaakt. Na het alsnog bekendmaken van het besluit heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft overwogen dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de proceskosten van verzoekster vastgesteld op € 374,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht van € 181,- aan verzoekster betalen, conform artikel 8:41 van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 374,- aan proceskosten aan verzoekster. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier, en is openbaar gemaakt op 20 juli 2021.