ECLI:NL:RBMNE:2021:4037

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1997
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake besluit Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) van 16 maart 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaarschrift was te laat ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit op 5 januari 2021 bekend is gemaakt en dat het bezwaarschrift pas op 17 februari 2021 door verweerder is ontvangen, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. Eiser stelde dat zijn detentie sinds 11 november 2020 de reden was voor de termijnoverschrijding, omdat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om een adreswijziging door te geven en geen voorzieningen had getroffen voor de ontvangst van post tijdens zijn detentie.

De rechtbank oordeelde echter dat de detentie van eiser geen verschoonbare reden vormde voor de termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om ervoor te zorgen dat hij ook tijdens zijn detentie op de hoogte bleef van belangrijke berichten. Aangezien eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig op de hoogte te worden gebracht van zijn post, werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Keizer),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
16 maart 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
3. In dit geval is het besluit bekendgemaakt op 5 januari 2021. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 16 februari 2021 door verweerder ontvangen moeten zijn. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 17 februari 2021. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaar niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
4. Eiser zegt dat hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend omdat hij sinds 11 november 2020 gedetineerd is en zich er niet van bewust was dat hij een adreswijziging moest doorgeven aan verweerder of dat hij een voorziening had moeten treffen voor de ontvangst en eventuele beantwoording van post tijdens zijn detentie. Volgens eiser is het besluit daarom onjuist betekend. Gezien voorgaande is eiser van mening dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5. Volgens de rechtbank is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt dat verweerder het besluit van 5 januari 2021 op de juiste wijze bekend heeft gemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van eiser. De detentie van eiser is niet aan te merken als een omstandigheid die leidt tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn. Niet is gebleken dat eiser vanuit zijn detentie niet in staat zou zijn om ervoor te zorgen dat hij (tijdig) op de hoogte zou worden gebracht van zijn post. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om ervoor te zorgen dat hij ook tijdens een periode van detentie op tijd kan reageren op belangrijke berichten, bijvoorbeeld door aan verweerder te vragen de post naar de zijn detentieadres te sturen. Daarnaast ligt het op de weg van eiser om, indien hij daar zelf niet toe in staat is, iemand te vragen de post voor hem bij te houden en af te handelen. Dat eiser dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Dit betekent dat er geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding.
6. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.