In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een appartement in Zeist, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan een derde-partij voor de bouw van een appartementengebouw met vijf bouwlagen, dat in strijd was met het bestemmingsplan vanwege een overschrijding van de bouwhoogte. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere beslissing op bezwaar van 9 juni 2020, waarin het college het bezwaar van de eiser gegrond had verklaard, maar de omgevingsvergunning in stand had gelaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 15 februari 2021 een nieuw besluit heeft genomen, waarbij de oorspronkelijke omgevingsvergunning werd ingetrokken en een gewijzigde vergunning werd verleend voor vier bouwlagen. De rechtbank moest beoordelen of dit nieuwe besluit onderdeel uitmaakte van de beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van ondergeschikte aard was en dat het nieuwe besluit dus onderdeel uitmaakte van de procedure.
De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging van het college beoordeeld. De eiser voerde aan dat zijn uitzicht werd aangetast door de nieuwbouw, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de belangen van de vergunninghouder zwaarder mocht laten wegen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door het college juist was en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank heeft bepaald dat het college het betaalde griffierecht aan de eiser moet vergoeden, maar dat er geen verdere proceskosten zijn toegewezen.