ECLI:NL:RBMNE:2021:4045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/2671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementengebouw in Zeist

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een appartement in Zeist, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan een derde-partij voor de bouw van een appartementengebouw met vijf bouwlagen, dat in strijd was met het bestemmingsplan vanwege een overschrijding van de bouwhoogte. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere beslissing op bezwaar van 9 juni 2020, waarin het college het bezwaar van de eiser gegrond had verklaard, maar de omgevingsvergunning in stand had gelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 15 februari 2021 een nieuw besluit heeft genomen, waarbij de oorspronkelijke omgevingsvergunning werd ingetrokken en een gewijzigde vergunning werd verleend voor vier bouwlagen. De rechtbank moest beoordelen of dit nieuwe besluit onderdeel uitmaakte van de beroepsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van ondergeschikte aard was en dat het nieuwe besluit dus onderdeel uitmaakte van de procedure.

De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging van het college beoordeeld. De eiser voerde aan dat zijn uitzicht werd aangetast door de nieuwbouw, maar de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de belangen van de vergunninghouder zwaarder mocht laten wegen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door het college juist was en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De rechtbank heeft bepaald dat het college het betaalde griffierecht aan de eiser moet vergoeden, maar dat er geen verdere proceskosten zijn toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] .

Inleiding

1. Eiser is de eigenaar en bewoner van een appartement aan de [adres] in [plaats] , op de vierde verdieping. Naast zijn appartement, aan de kant van zijn woonkamer en balkon, ligt het perceel [perceel] . De derde-partij is eigenaar van [perceel] en wil daar een appartementengebouw neerzetten. De derde-partij heeft daarvoor bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd.
2. In het besluit van 11 juli 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan de derde-partij (vergunninghouder) voor het bouwen van een appartementengebouw van vijf bouwlagen en voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De strijd met het bestemmingsplan bestaat uit een overschrijding van de bouwhoogte. In de beslissing op bezwaar van 9 juni 2020 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het besluit gewijzigd. De verleende omgevingsvergunning is daarbij in stand gebleven. Eiser is in beroep gegaan tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2020.
3. De voorzieningenrechter heeft op 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:3743) op verzoek van eiser een voorlopige voorziening getroffen: er mocht niet gestart worden met werkzaamheden aan de vijfde bouwlaag.
4. Op 15 februari 2021 heeft het college naar aanleiding van gewijzigde bouwtekeningen een nieuw besluit genomen. Het college heeft de oorspronkelijke omgevingsvergunning ingetrokken en een gewijzigde omgevingsvergunning afgegeven, waarin vier bouwlagen worden vergund.
5. Het beroep is behandeld op de zitting van 6 mei 2021. Eiser was daarbij aanwezig, met zijn adviseur [A] . Het college is vertegenwoordigd door mr. H.J. Kolff , vergezeld door [B] en [C] . Namens vergunninghouder waren [D] en architect [architect] aanwezig.

Overwegingen

Is het nieuwe besluit onderdeel van deze beroepsprocedure?
6. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2020 en tegen het nieuwe besluit van 15 februari 2021. Op de zitting heeft eiser zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2020 ingetrokken. Hij heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen over zijn beroep tegen het nieuwe besluit van 15 februari 2021.
7. De rechtbank moet eerst beslissen of het nieuwe besluit van 15 februari 2021 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onderdeel uitmaakt van deze beroepsprocedure. Het besluit is onderdeel van de beroepsprocedure als het een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van de beslissing op bezwaar van 9 juni 2020 is. Met de indiening van de nieuwe bouwtekeningen is de eerdere aanvraag gewijzigd. Als het een ondergeschikte wijziging is, dan valt het besluit binnen artikel 6:19 Awb en is het onderdeel van de beroepsprocedure. Als de wijziging niet ondergeschikt is, dan moet in principe eerst de bezwaarprocedure doorlopen worden.
8. De rechtbank heeft deze zaak vergeleken met een uitspraak van 27 februari 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2530). In die uitspraak oordeelt de Afdeling dat onder meer het vervallen van de kelderverdieping met parkeergarage, een verlaging van de bouwhoogte, de toevoeging van een liftschacht van ondergeschikte aard was. Daarbij weegt de Afdeling mee dat de uiterlijke verschijningsvorm en de bovengrondse situering vrijwel ongewijzigd is gebleven, en dat de wijzigingen deels tegemoetkomen aan de bezwaren van de omwonenden.
9. In het nieuwe besluit van 15 februari 2021 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
- de vijfde bouwlaag en de half verdiepte garage/berging vervallen;
- op het dak wordt een dakrand gerealiseerd, met een hoogte van 30 centimeter aan de zijde van eiser en 71 centimeter aan de andere zijden;
- op het dak worden 24 zonnepanelen van 60 centimeter hoog en 4 warmtepompunits van 75 centimeter hoog geplaatst, op 1,80 meter van de erfgrens.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een wijziging van ondergeschikte aard. Net als bij de uitspraak van de Afdeling gaat het om het vervallen van een kelderverdieping met parkeergarage, een verlaging van de bouwhoogte en de toevoeging van voorzieningen op het dak. Gelet op de tekeningen zijn de uiterlijke verschijningsvorm en de bovengrondse situering vrijwel ongewijzigd gebleven. Met de verlaging van de bouwhoogte wordt deels tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser. Dat door de wijzigingen belangen van derden geschaad worden is niet aannemelijk.
11. Omdat er sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard maakt het nieuwe besluit van 15 februari 2021 onderdeel uit van deze beroepsprocedure. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser tegen dat besluit daarom behandelen.
Mocht het college de vergunning verlenen?
12. Eiser voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Vanuit zijn woonkamerraam en vanaf zijn balkon had hij altijd vrij uitzicht. Nu neemt de bovenste rand van de nieuwbouw dat uitzicht weg. Bovendien staan de zonnepanelen en warmtepompen in het zicht van eiser. Eiser vindt dat het college beter had moeten motiveren waarom de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen.
13. Het college stelt zich op het standpunt dat het de belangen van de vergunninghouder zwaarder mocht wegen dan de belangen van eiser. Het appartementengebouw wordt 12,6 meter hoog. Het voorste deel van het appartementengebouw, waar eiser met name zicht op heeft, valt binnen de maximaal toegestane bouwhoogte van het bestemmingsplan. Het achterste deel is over een diepte van circa 3,3 meter 12,6 meter hoog, terwijl maximaal 5 meter hoogte is toegestaan. Het belang van eiser om op dit deel ongehinderd uitzicht te blijven behouden is afgewogen tegen het belang van vergunninghouder. Door dit achterste deel hoger te bouwen kan in de tweede, derde en vierde bouwlaag een volledig appartement gerealiseerd worden. Het zicht op de warmtepompunits en zonnepanelen is beperkt. Het college heeft er ook rekening mee gehouden dat het gebouw nu mooi aansluit op de gebouwen ernaast.
14. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de belangenafweging mag meewegen dat
negatieve gevolgen van een bouwplan ook kunnen worden veroorzaakt door de maximaal toegestane invulling van het bestemmingsplan. Dat blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3016). Dat betekent dat bij de belangenafweging niet gekeken wordt naar het verschil tussen de feitelijke situatie vóór en na de bouw, maar naar het verschil tussen wat er mag binnen het bestemmingsplan en wat er wordt vergund. Bij de keuze om wel of niet een vergunning te verlenen maakt het college een afweging van de bij de aanvraag betrokken belangen. Het college heeft daarbij beleidsruimte. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit is gekomen en of daarbij alle betrokken belangen zijn meegewogen.
15. Voor het bouwperceel gelden binnen bestemmingsplan Zeist e.o. verschillende maximale bouwhoogtes. Voor het voorste deel van het perceel geldt een maximale hoogte van 14 meter, voor het deel daarachter 5 meter en helemaal achteraan 3 meter. Het appartementengebouw wordt 12,60 meter hoog. Het ligt grotendeels binnen het 14-metergebied. Een aantal meter ligt binnen het 5-metergebied. Volgens het college heeft dat deel een diepte van ongeveer 3,30 meter. Volgens eiser is het een langer stuk, ongeveer 4,30 meter. De architect heeft op de zitting uitgelegd dat de maatvoering op de plankaart niet zo duidelijk is. Hij heeft het nog een keer nagerekend, en hij komt op 3,15 meter. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit deel een diepte van tussen de 3 en 4 meter heeft. Op de begane grond loopt het gebouw ook nog door tot in het 3-metergebied. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij daar geen zicht op heeft en dat het hem niet om dat deel gaat.
16. De rechtbank constateert dat het voorste deel van het gebouw binnen de maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan past, inclusief de zonnepanelen die daarop staan. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser heel vervelend is dat er recht voor zijn raam een muur wordt geplaatst, maar dat is binnen het bestemmingsplan ook mogelijk. Dat betekent dat de belangenafweging daar geen betrekking op heeft. De belangenafweging heeft alleen betrekking op het achterste deel, waar sprake is van een overschrijding van 7,6 meter over een diepte van tussen de 3 en 4 meter.
17. Eiser mist doordat het achterste deel hoger dan 5 meter wordt gebouwd een deel van het uitzicht vanaf zijn balkon. Die afname van het uitzicht is relatief beperkt, omdat aan die kant van het balkon van eiser een afscheiding staat die al deels het uitzicht wegneemt. Het belang van eiser om zijn uitzicht over die achterste meters te behouden is door het college afgewogen tegen het belang van de vergunninghouder om volledige appartementen te kunnen bouwen en het algemeen belang om het gebouw aan te sluiten op de gebouwen ernaast. Het college heeft het belang van de vergunninghouder en het algemeen belang zwaarder laten wegen dan het belang van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college die belangenafweging in redelijkheid mogen maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 15 februari 2021 in stand blijft.
19. De rechtbank bepaalt dat het college het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden, omdat het college de oorspronkelijke beslissing op bezwaar heeft ingetrokken en een nieuw besluit heeft genomen. Van overige proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 augustus 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.