ECLI:NL:RBMNE:2021:4046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/2851
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering met terugwerkende kracht en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die als secretaresse werkte bij een stichting, zich op 2 juli 2019 ziekgemeld en is zij op 1 augustus 2019 ziek uit dienst gegaan. Aansluitend ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet. Het UWV beëindigde haar uitkering per 15 mei 2020, omdat zij weer in staat werd geacht haar eigen werk uit te voeren. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, omdat zij het beëindigingsbesluit pas op 2 juni 2020 had ontvangen. De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2021 behandeld, waarbij eiseres zich afmeldde en het UWV en de stichting vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte de beëindiging van de uitkering per 15 mei 2020 in stand had gelaten, aangezien de uitkering niet eerder dan 2 juni 2020 beëindigd had mogen worden. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg het UWV op om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij het UWV moet beoordelen of eiseres op 2 juni 2020 in staat was om haar eigen werk uit te voeren. De rechtbank benadrukte dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Eiseres voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet lichamelijk was onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat het ontbreken van een lichamelijk onderzoek in dit geval niet onzorgvuldig was, omdat de artsen de gezondheidsklachten van eiseres correct hadden overgenomen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: E. Smit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [stichting] , te [plaats]

(gemachtigde: Mr. N. Verhage).

Inleiding

1. Eiseres heeft als secretaresse gewerkt bij [stichting] . Zij heeft zich op 2 juli 2019 ziekgemeld. Op 1 augustus 2019 is zij ziek uit dienst gegaan, en aansluitend ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet.
2. Naar aanleiding van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV in het besluit van 14 mei 2020 de Ziekwetuitkering van eiseres met ingang van 15 mei 2020 beëindigd, omdat eiseres weer in staat wordt geacht haar eigen werk uit te voeren. In de beslissing op bezwaar van 24 juli 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres is in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
3. De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres heeft zich afgemeld. Het UWV is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. [stichting] is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, samen met personeelsadviseur [personeelsadviseur] .

Overwegingen

4. Eiseres heeft geen toestemming gegeven voor het verstrekken van haar medische gegevens aan haar voormalig werkgever. De rechtbank zal in de uitspraak het vermelden van medische informatie daarom zo veel mogelijk vermijden.
De verzending van het primaire besluit
5. De rechtbank heeft op de zitting ambtshalve aan de orde gesteld dat het bezwaar tegen het primaire besluit van 14 mei 2020 pas op 4 juni 2020, dus na afloop van de bezwaartermijn, is ingediend. Eiseres heeft gesteld dat zij het besluit pas op 2 juni 2020 heeft ontvangen. Op de zitting heeft de gemachtigde van het UWV aangegeven dat het UWV niet kan aantonen dat het besluit al eerder is verzonden. Daarom heeft het UWV het bezwaar ontvankelijk geacht.
6. Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021 [1] beoordeelt de bestuursrechter niet langer ambtshalve de tijdigheid van een bezwaar. In deze procedure is echter wel van belang dat eiseres onweersproken heeft gesteld dat zij het beëindigingsbesluit van verweerder pas op 2 juni 2021 heeft ontvangen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank dient ervan uit te worden gegaan dat het besluit pas op 2 juni 2020 door eiseres is ontvangen. Dit betekent dat de Ziektewetuitkering van eiseres met terugwerkende kracht is beëindigd. Dat is niet toegestaan. De Ziektewetuitkering had niet eerder dan 2 juni 2020 beëindigd mogen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV daarom ten onrechte in de beslissing op bezwaar de beëindiging per 15 mei 2020 in stand gelaten. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar.
8. Het UWV moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Daarbij moet beoordeeld worden of eiseres op 2 juni 2020 in staat was om haar eigen werk uit te voeren. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak wel al de beroepsgronden van eiseres, zodat daarover voor zowel eiseres als het UWV duidelijkheid bestaat.
De medische beroepsgronden
9. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden;
- zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
10. Eiseres voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat zij door de primaire arts en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet is gezien en niet lichamelijk is onderzocht. In beide gevallen heeft het contact telefonisch plaatsgevonden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het feit dat de artsen van het UWV eiseres niet hebben gezien in dit geval het onderzoek niet onzorgvuldig. Uit de rapporten van de artsen blijkt namelijk dat zij de gezondheidsklachten die eiseres bij de anamnese weergeeft overnemen. Het verschil van mening gaat niet over de klachten, maar over de vertaling van die klachten in arbeidsbeperkingen. Lichamelijk onderzoek had er daarom in dit geval niet toe geleid dat de artsen van het UWV een ander beeld van de gezondheidssituatie van eiseres zouden hebben gehad. In de bezwaarfase is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bovendien onweersproken aangeboden een persoonlijk gesprek met eiseres te combineren met een lichamelijk onderzoek. Eiseres zou in reactie op dit aanbod hebben verklaard dat het op dat moment weinig meer zou toevoegen.
12. Eiseres voert verder aan dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. Volgens haar is zij meer beperkt dan is aangenomen. Fysieke belasting leidt tot extra klachten en pijn. Zij geeft aan dat zij daarom drie keer per dag liggend een half uur rust. Zij kan minder uren werken dan wordt aangenomen. Eiseres somt een aantal extra beperkingen op die volgens haar aangenomen zouden moeten worden. Als onderbouwing heeft eiseres berichten van de behandelend neuroloog, neurochirurg en chiropractor aan haar huisarts ingediend, en een eigen overzicht van de medische voorgeschiedenis.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de beroepsgronden en op de medische informatie. Zij geeft aan dat er in beroep geen nieuwe medische feiten of omstandigheden worden ingebracht op basis waarvan zij haar standpunt zou moeten herzien. Het klinisch beeld en de gestelde diagnose komen overeen met het beeld in bezwaar.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres vindt zelf dat haar klachten tot meer beperkingen hadden moeten leiden, maar dat weegt niet op tegen het deskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
15. De rechtbank wijst er nog wel op dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrekking heeft op 15 mei 2020. Bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar moet dus nog wel beoordeeld worden of er tussen 15 mei 2020 en 2 juni 2020 iets is gewijzigd in de gezondheidstoestand van eiseres.
De arbeidskundige beroepsgronden
16. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is haar eigen werk uit te voeren. Ze heeft meermaals stage gelopen als personal trainer, maar ze heeft die stages vanwege haar klachten en beperkingen moeten beëindigen. Volgens eiseres kan zij haar eigen werk niet doen, omdat zij niet 3 keer 6 uur kan werken, overdag minimaal drie keer een half uur liggend moet rusten en maar 2 uur per dag zittend kan werken. Zij wijst erop dat zij in haar voormalige baan regelmatig bij het notuleren meerdere uren achtereen zittend moest werken zonder afwisseling van houding, en dat zij bij informatieavonden juist lang achter elkaar moest staan.
17. De rechtbank stelt voorop dat bij een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling van een verzekerde die geen werkgever meer heeft niet gekeken wordt naar de specifieke belasting in de voormalige baan, maar naar welke werkzaamheden bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor die arbeid. Dat staat in artikel 19, vijfde lid, van de Ziektewet. Dat betekent dat niet gekeken moet worden naar wat eiseres precies deed in haar voormalige baan, maar naar wat in het algemeen de belasting is in de functie secretaresse vastgoed.
18. De primaire arts heeft overleg gehad met een arbeidsdeskundige. De conclusie uit dat overleg is dat de belasting in de functie de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat er voornamelijk sprake is van administratieve werkzaamheden, waarbij de werkhouding desgewenst afgewisseld kan worden tussen zitten, staan en lopen.
19. De rechtbank heeft al geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat betekent dat voor het beoordelen van de geschiktheid van het eigen werk uitgegaan wordt van de door deze arts vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat eiseres op basis van die belastbaarheid niet in staat is haar eigen werk uit te voeren. Dat de stages als personal trainer beëindigd moesten worden wil nog niet zeggen dat het eigen werk ook niet zou lukken, voor die functie geldt namelijk een hele andere functiebelasting.
Conclusie
20. Het beroep is gegrond, omdat het UWV ten onrechte in de beslissing op bezwaar de beëindiging per 15 mei 2020 in stand heeft gelaten, terwijl de uitkering niet eerder dan per 2 juni 2020 beëindigd had mogen worden. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er nog een medische beoordeling per 2 juni 2020 moet plaatsvinden. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het UWV moet daarom een nieuwe beslissing op bezwaar nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten vergoeden. De proceskosten-vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend: De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 748,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 augustus 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.