ECLI:NL:RBMNE:2021:4063

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1234
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiseres. Eiseres, die sinds 2 december 2016 arbeidsongeschikt was, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar werd niet geschikt bevonden voor haar eigen werk. Het UWV had op 14 november 2018 besloten dat eiseres per 30 november 2018 geen WIA-uitkering kon ontvangen, omdat zij meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Na een periode van WW-uitkering, ontving eiseres op 2 juli 2019 een ZW-uitkering van het UWV. Echter, in een besluit van 2 november 2020 werd haar medegedeeld dat zij vanaf 5 november 2020 geen ZW-uitkering meer zou ontvangen, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Dit besluit werd in een daaropvolgend bestreden besluit van 8 maart 2021 bevestigd.

Eiseres heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten waren toegenomen en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. Het UWV stelde daarentegen dat eiseres in staat was om haar arbeid te verrichten en dat de gestelde toegenomen klachten niet onderbouwd waren met nieuwe medische gegevens. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het UWV besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld. Eiseres had geen medische stukken overgelegd die de onzorgvuldigheid van het onderzoek konden aantonen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat de medische beoordeling van het UWV niet onjuist was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1234
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: M.J. Schuller-Middelkoop).

Inleiding

Eiseres is op 2 december 2016 uitgevallen voor haar werkzaamheden als facilitair assistent voor 20 uur per week. Per einde wachttijd heeft zij een WIA-uitkering aangevraagd. Zij is toen niet geschikt bevonden voor haar eigen werk, maar er zijn wel 3 voorbeeldfuncties geselecteerd, te weten: textielproductenmaker (geen machines bedienen) SBC-code 111160, productiemedewerker (samenstellen van producten) SBC-code 111180, en chauffeur heftruck, intern transport, SBC-code 111270. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 november 2018 beslist dat eiseres per 30 november 2018 geen WIA-uitkering kan krijgen omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Vervolgens heeft eiseres een WW-uitkering ontvangen. Op 2 april 2019 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld bij het Uwv. Bij besluit van 2 juli 2019 heeft verweerder (hierna: het Uwv) een uitkering aan eiseres toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 2 november 2020 (primair besluit) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 5 november 2020 geen ZW-uitkering meer krijgt omdat zij vanaf die datum weer geschikt is voor haar eigen werk [1] .
In het besluit van 8 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. In haar beroepschrift heeft eiseres – samengevat weergegeven – aangevoerd dat haar klachten zijn toegenomen. De medicatie is verhoogd en ze is niet in staat om thuis normaal te functioneren. Het onderzoek van de verzekeringsarts is onzorgvuldig geweest en het onderzoeksverslag en de FML geven een onjuist beeld van de beperkingen van eiseres.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Hierin heeft het Uwv zich onder verwijzing naar het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres in staat wordt geacht om ‘haar arbeid’ te verrichten. De gestelde toegenomen klachten heeft eiseres volgens het Uwv niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Tevens was aanwezig [A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij dat denkt. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en spreekuur heeft gehouden op 29 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en een telefonische hoorzitting gehouden op 2 maart 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en de beschikbare informatie in het dossier van eiseres is meegenomen en meegewogen in de beoordeling.
4. Eiseres heeft in beroep betoogd dat de medische beoordeling onjuist is. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar depressie. De rechtbank constateert dat eiseres geen (medische) stukken heeft overgelegd waar dat uit blijkt. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij alleen gesprekken heeft met haar huisarts. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de klachtenbeleving van eiseres en haar daarin serieus neemt, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (meer of andere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen. De beleving van klachten is namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag of eiseres geschikt is voor haar arbeid. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
5. Omdat een beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2021 door
mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Een van de geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling in 2018.