ECLI:NL:RBMNE:2021:4075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
20/2127-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 januari 2021, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. De opposant had geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, en dat het niet betalen van het griffierecht had geleid tot de niet-ontvankelijkheid. De opposant voerde aan dat hij niet goed begreep wat de criteria voor betalingsonmacht waren en dat hij geen antwoord had gekregen op zijn brief aan de rechtbank. De rechtbank wees deze argumenten af, omdat de criteria duidelijk waren gecommuniceerd en de opposant had moeten zorgen voor een (professioneel) gemachtigde. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2127-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 2 juni 2020.
In de uitspraak van 28 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 januari 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposant het griffierecht niet heeft betaald.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2021 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2021 niet juist omdat hij naar aanleiding van de afwijzing van zijn beroep op betalingsonmacht op 28 oktober 2020 nog een brief aan de rechtbank heeft gestuurd en hij daar geen antwoord op heeft gehad. In deze brief heeft hij aangegeven dat hij niet zo goed begrijpt wat de criteria zijn voor betalingsonmacht. Opposant geeft aan dat hij niet snapt waarom het griffierecht nu toch betaald moet worden terwijl de zaak “op papier” wel verder gaat. Op de nota staat vermeld dat indien het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald de zaak niet inhoudelijk behandeld zal worden. Daarnaast doet opposant nogmaals een beroep op betalingsonmacht of kwijtschelding van het te betalen griffierecht.
4. De rechtbank volgt opposant hierin niet. De criteria waaraan een beroep op betalingsonmacht moet voldoen staan duidelijk vermeld in de brief van 15 juli 2020, waarin ook gevraagd wordt om een onderbouwing van de betalingsonmacht. De criteria voor een beroep op betalingsonmacht zijn met deze brief aan opposant bekendgemaakt. Als opposant het niet goed begrijpt had het op zijn weg gelegen om zich te laten vertegenwoordigen door een (professioneel) gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht terecht afgewezen omdat opposant meer dan 90% van de maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande verdient. Nu opposant op de hoogte is gesteld van de eisen om voor een beroep op betalingsonmacht in aanmerking te komen en hij gewezen is op het risico van niet-ontvankelijkverklaring, had het op de weg van opposant gelegen om – in afwachting van een eventuele reactie op de brief van 28 oktober 2020 – het griffierecht te voldoen. Dat hij dit niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico.
5. Met betrekking tot de opmerking van opposant dat hij niet begrijpt dat de zaak “op papier” verder gaat terwijl er in de nota/herinnering staat dat het beroep als het griffierecht niet wordt betaald niet inhoudelijk wordt behandeld merkt de rechtbank op dat het niet betalen van het griffierecht heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2021 waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Er heeft dus geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden.
6. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
28 januari 2021 in stand blijft.
7. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.