ECLI:NL:RBMNE:2021:4093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/ 4528 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor antivraatnetten met betrekking tot geluidsoverlast en drift

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 augustus 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het plaatsen van antivraatnetten op een perceel in de gemeente Houten. De vergunninghouder, een fruitbedrijf, had op 11 maart 2020 een aanvraag ingediend voor deze vergunning, die op 6 mei 2020 door het college van burgemeester en wethouders was verleend. Eisers, die in de nabijheid van het perceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met name vanwege zorgen over geluidsoverlast en de invloed van drift van gewasbeschermingsmiddelen op hun woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder terughoudend getoetst en geconcludeerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de antivraatnetten voor het woon- en leefklimaat van eisers. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen door nader onderzoek te verrichten naar de geluidsoverlast en de effecten van de antivraatnetten. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat ook de specifieke omstandigheden van de locatie in acht moeten worden genomen. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier M.S.D. de Weerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. Y. Demirci),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Bosch).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V.te [plaats] , vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. drs. A.W. van Ojen)

Inleiding

Op 11 maart 2020 heeft vergunninghouder, een fruitbedrijf met fruitboomgaard, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van antivraatnetten op het perceel [adres] in [plaats] (het perceel).
Eisers wonen aan de [adres] in [plaats] . Het perceel grenst aan het perceel waarop eisers wonen. De woning en de tuin van eisers bevinden zich -op het kortst gemeten punt- op een afstand van circa 23 meter respectievelijk tien meter van de noordzijde van het perceel.
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [plaats] en omgeving’ van toepassing. Het perceel heeft een oppervlakte van ruim tien hectare en heeft de bestemming ‘Agrarisch’, de dubbelbestemming ‘Waarde -Archeologie 2’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Aardkundig waardevol gebied’. Het perceel heeft een bouwvlak met de aanduiding Fruitteelt.
De te plaatsen antivraatnetten worden 4,5 meter hoog. De te plaatsen palen waarover die netten worden gespannen zijn 5,3 meter lang, waarvan 4,5 meter boven en 0,8 meter onder maaiveld. De te plaatsen ankers worden tot 1,2 meter onder maaiveld geplaatst. De antivraatnetten worden over de fruitbomen gespannen vanaf de eerste groene delen aan de fruitbomen tot aan het einde van de oogst.
Op 6 mei 2020 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van antivraatnetten op het perceel voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘planologisch strijdig gebruik’.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en B. Nauta, adviseur geluid. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het bestreden besluit

1. Verweerder heeft na het advies van de bezwaarschriftencommissie zijn besluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning gehandhaafd met aanvulling van de motivering. Verweerder heeft de te plaatsen antivraatnetten, de te plaatsen palen waarover de netten worden gespannen en de te plaatsen ankers waarmee de netten worden vastgezet, gezamenlijk aangemerkt als ‘overige teeltondersteunende voorzieningen’.
2. De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ levert geen belemmering op voor het verlenen van de vergunning voor het plaatsen van de antivraatnetten. Zo ook de bestemming ‘Agrarisch’ voor de te plaatsen antivraatnetten binnen het bouwvlak. Om de antivraatnetten die buiten het bouwvlak worden geplaatst op de gronden met bestemming ‘Agrarisch’ mogelijk te maken, heeft verweerder gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid [1] . Om op de strook van het perceel met de dubbelbestemming ‘Waarde-Aardkundig waardevol’ de plaatsing van de antivraatnetten mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van een zogenoemd kruimelgeval [2] gebruik gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. [3]

Beoordeling van de rechtbank

3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het een discretionaire bevoegdheid is van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van de bepalingen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. De beoordeling van de rechtbank richt zich daarom uitsluitend op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder de vergunning niet had mogen verlenen vanwege strijd met een goede ruimtelijke ordening. Eisers stellen dat geen deugdelijke en zorgvuldige beoordeling heeft plaatsgevonden van de gevolgen en de effecten van de plaatsing van de antivraatnetten op hun woon- en leefklimaat. Daarbij wijzen zij vooral op de geluidsoverlast en de invloed op de drift van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen.
Geluidsoverlast
5. Eisers voeren aan dat in het kader van de vraag of er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening ten onrechte geen deugdelijke en zorgvuldige beoordeling heeft plaatsgevonden van de gevolgen en de effecten van de plaatsing van de antivraatnetten op hun woon- en leefklimaat. Zij vinden het niet juist dat er geen concreet onderzoek is verricht naar de geluidsoverlast die zij ondervinden, zoals het wapperen van de netten bij sterke wind en het zingen van de draden waar de netten overheen hangen en het akoestisch effect van de trekkers onder de netten. De aanvullende motivering in het bestreden besluit vinden eisers onvoldoende onderbouwd en niet controleerbaar, waaronder het genoemde bronvermogen van 79dB(A) met betrekking tot de wapperende antivraatnetten. Eisers vinden dat verweerder teveel uitgaat van aannames dat het geluidseffect wel mee valt, maar een gefundeerde berekening aan de hand van een onderzoek is niet verricht. Daarbij wordt er onvoldoende rekening mee gehouden dat de tuin en de woning in een afgelegen gebied liggen, waardoor sprake is van een laag achtergrondgeluidsniveau.
6. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grond.
Verweerder heeft in zijn verweer en ter zitting toegelicht dat er geen geluidsmeting is verricht, maar dat wel een geluidsberekening is gemaakt aan de hand van een rekenprogramma. Gelet op de geluiddemping van 39 dB(A) over een afstand van 25 meter tussen de woning van eisers en de fruitbomen zou een bronvermogen van wapperende antivraatnetten van 74 dB(A) volgens verweerder niet voor het overschrijden van de geluidgrenswaarde op de dichtstbijzijnde gevel van de woning zorgen en dus niet voor geluidhinder. Verweerder vindt het niet aannemelijk dat wapperende antivraatnetten de bronvermogens overschrijden en verwijst daarvoor ook naar de verklaring van de leverancier van de antivraatnetten.
De rechtbank vindt de in beroep gegeven toelichting op de berekening onvoldoende inzichtelijk en onderbouwd. Daarbij komt dat de rechtbank uit de toelichting van verweerder afleidt dat verweerder alleen normen uit het Activiteitenbesluit heeft meegenomen in zijn berekening. Dat is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor de beoordeling of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Eisers wijzen uitdrukkelijk op de geluidsoverlast die zij al ten tijde van de hoorzitting ervoeren als gevolg van de wapperende netten en de vibrerende kabels, mogelijk versterkt door de trekkers onder de netten en de dichtbij gelegen weg, waarbij ook rekening moet worden gehouden met een laag achtergrondgeluidsniveau vanwege de afgelegen ligging. Er moet dus ook naar andere ter plaatse relevante aspecten worden gekeken om te beoordelen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. [4] Daarbij moet betrokken worden de door eisers gestelde geluidsbelasting op de woning, maar ook op de dichterbij gelegen tuin van eisers, die voor de toepassing van de Wet geluidhinder niet als geluidgevoelig object wordt aangemerkt.
7. Op de zitting heeft gemachtigde van vergunninghouder erop gewezen dat de woning van eisers bestemd is als bedrijfswoning. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat het niet anders. Ook een bedrijfswoning dient als een geluidgevoelig object te worden aangemerkt [5] . Bovendien hebben eisers daar steeds gewoond en ligt er, zoals ter zitting toegelicht, een ontwerpvergunning voor een zelfstandige bewoning.
De invloed op de drift van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
8. Eisers voeren ook aan dat juist vanwege de korte afstand tussen hun tuin en woning en het perceel een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek had moeten plaatsvinden. In dat verband wijzen zij op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [6] . In dit geval ontbreekt een onderbouwing van verweerders stelling dat de netten zelfs kunnen zorgen voor een driftreductie. Zonder specifiek onderzoek gaat verweerder ook hier uit van een aanname dat de invloed van de drift op het woon- en leefklimaat beperkt is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grond niet.
Verweerder heeft onderbouwd waarom hij geen aanleiding heeft gezien een locatiespecifiek onderzoek uit te voeren naar de effecten van de antivraatnetten op de drift. Vast staat dat het niet om een nieuwe activiteit met gewasbeschermingsmiddelen gaat. De gewasbeschermingsmiddelen worden na het plaatsen van de antivraatnetten op dezelfde manier en op dezelfde afstand van de woning van eisers toegepast. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht waarom hij geen aanknopingspunten ziet om aan te nemen dat er negatieve effecten zijn na de plaatsing van de antivraatnetten op de drift. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers daartegen onvoldoende ingebracht om aan te tonen dat de plaatsing van de antivraatnetten een negatieve invloed heeft op de drift van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen.

Conclusie en hoe nu verder

10. Uit overweging 6 vloeit voort dat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek heeft. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan om als zorgvuldige en onderbouwde basis van het bestreden besluit te dienen.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan verweerder doen door binnen zes weken een nader onderzoek te doen waaruit zou moeten blijken dat er geen sprake is van een onevenredig woon- en leefklimaat. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de in deze uitspraak naar voren gekomen tekortkomingen.
12. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen.
De rechtbank stelt de termijn om te herstellen op zes weken. Indien de termijn te kort is om voldoende zorgvuldig onderzoek te verrichten, kan verweerder de rechtbank onderbouwd om een verlenging van de hersteltermijn verzoeken.
13. Als verweerder gebruik heeft gemaakt van de herstelgelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan
2.Artikel 4, derde lid, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
3.Artikel 18, derde lid, van het bestemmingsplan
4.Uitspraak 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2137
5.Uitspraak 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4151
6.Uitspraak 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018