ECLI:NL:RBMNE:2021:4150

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/3395
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die sinds 20 jaar in de woning aan [adres] in [plaats] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Vijfheerenlanden om zijn woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politiecontrole waarbij drugs in de woning van verzoeker zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het besluit behandeld en geconcludeerd dat er vraagtekens zijn bij de noodzaak en evenredigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van verzoeker zwaarder weegt dan het belang van de burgemeester om de woning te sluiten. Daarom is het besluit tot sluiting van de woning geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3395

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F. Visser),
en

de burgemeester van de gemeente Vijfheerenlanden, verweerder(gemachtigde: mr. R. Stuij).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Lekstede Wonen, te Vianen

(gemachtigde: P.F.M. Broos).

Procesverloop

In het besluit van 4 augustus 2021 heeft verweerder besloten om de woning van verzoeker aan de [adres] in [plaats] (de woning) op 12 augustus 2021 te sluiten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet (Ow).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De woning is tot nu toe niet feitelijk gesloten geweest. Desgevraagd heeft verweerder toegezegd de sluiting van de woning op te schorten totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 augustus 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [A] .

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoeker woont sinds 20 jaar in de woning aan de [adres] in [plaats] , die hij huurt van de derde-partij. Hij woont daar samen met zijn twee meerderjarige zoons. Op 27 maart 2021 is de woning van verzoeker doorzocht. Aanleiding voor deze doorzoeking was de controle op 27 maart 2021 door de politie in Nieuwegein van een voertuig, geregistreerd op naam van verzoeker met daarin twee inzittenden. Tijdens die controle zijn verschillende soorten drugs aangetroffen waaronder 3,65 gram cocaïne en pillen met daarin MDMA. De twee inzittenden zijn daarop aangehouden. Eén van de inzittenden, tevens bestuurder, is de zoon van verzoeker. Bij de insluiting van verzoekers zoon bleek dat hij een geldbedrag van € 1.900,- bij zich had in kleine coupures. Tijdens de doorzoeking van de woning van verzoeker is de slaapkamer van verzoekers zoon doorzocht. De politie merkte bij het binnentreden van de slaapkamer een sterke henneplucht op. In een plastic tasje onder een tv werden twee iPhones, een boksbeugel, vuurwerk en verpakkingsmateriaal aangetroffen. In een lade van een tv-kastje zijn verdovende middelen, een weegschaaltje en verpakkingsmateriaal aangetroffen. Verder is er een vuurwapen in een nektasje in een kledingkast aangetroffen. Ook is munitie aangetroffen. De aangetroffen goederen zijn in beslag genomen. Uit onderzoek van de verdovende middelen door het NFI bleek dat de verdovende middelen 64,88 gram hasj en 15,10 gram cocaïne betreffen. Uit onderzoek van de opsporingsambtenaar van de forensische opsporing van de politie is gebleken dat de in de woning aangetroffen munitie geschikt was om afgevuurd te worden met het aangetroffen vuurwapen. Op 21 juli 2021 heeft de politie een ‘bestuurlijke rapportage’ geschreven. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Oordeel van de voorzieningenrechter
2. De zaak is spoedeisend. Het zal nog even duren totdat verweerder op het bezwaar van verzoeker beslist, terwijl hij niet zo lang wil wachten met het sluiten van de woning. Verzoeker en zijn zonen moeten de woning dan voor 3 maanden verlaten.
Beoordelingskader
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het nodig is om het bestreden besluit van verweerder te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift, en hij weegt de belangen van verzoeker en van verweerder bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit om de woning te sluiten, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij het schorsen van het besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
4. Niet in geschil is dat er in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen op grond waarvan verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten [1] . Verzoeker betwist dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband zal in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Hierbij moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen.
Noodzaak
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs mag worden verondersteld dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat dit op zichzelf al een belang oplevert bij de sluiting van de woning. Het aantreffen van de weegschaal en de ponypacks in de woning zijn bovendien ook aanwijzingen voor handel vanuit de woning. Dit doet niet af aan het uitgangspunt dat bij de beoordeling van de noodzaak tot sluiting van de woning alle relevante feiten en omstandigheden betrokken moeten worden. Zo mag ook gewicht worden toegekend aan het doel om met de sluiting van de woning de bekendheid van een pand als drugspand weg te nemen, en om de ‘loop’ naar het pand eruit te halen, zodat het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De voorzieningenrechter oordeelt dat er thans geen aanwijzingen zijn dat van een dergelijke ‘loop’ sprake was. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de drugs vanuit de woning is verkocht. Niet is gebleken dat feitelijke handel vanuit de woning is waargenomen. De aanhouding van de zoon van verzoeker in de auto te Nieuwegein, waarbij onder meer drugs in de auto werd aangetroffen, duidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter eerder op het verhandelen van drugs vanuit de auto in plaats van handel vanuit de woning van verzoeker. Verder zijn er geen meldingen van overlast bekend, die zouden kunnen wijzen op handel vanuit of rond de woning. Ter zitting is dit door verweerder bevestigd. De derde-partij heeft eveneens verklaard dat hem ook geen signalen van overlast op het adres van de woning van verzoeker bekend zijn.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de zoon van verzoeker de drugs in het tv-kastje in zijn slaapkamer had opgeslagen, maar blijkt niet dat er verdere indicatie is, dat er ook vanuit de woning werd gehandeld. De voorzieningenrechter benadrukt verder dat het aantreffen van een vuurwapen met bijpassende munitie in de slaapkamer van de zoon van verzoeker zeer ernstig en zorgwekkend is, maar ziet op dit moment onvoldoende aanleiding om dit wapen te koppelen aan drugshandel vanuit of rond de woning van verzoeker. De drugs en verpakkingsmaterialen en de overige aangetroffen goederen in de woning acht de voorzieningenrechter onvoldoende om uit gaan van handel in drugs vanuit of rond de woning.
5.1
Ter zitting en in het bestreden besluit is door verweerder toegelicht dat de sluiting van de woning van verzoeker (mede) een signaalfunctie had voor de buurt, waarbij van belang wordt geacht dat de meldingsbereidheid door de sluiting verhoogd wordt. De voorzieningenrechter ziet hierin op dit moment onvoldoende aanleiding om uit te gaan van voldoende noodzaak voor sluiting van de woning, omdat niet is gebleken dat de woning van verzoeker in een kwetsbare woonwijk ligt, waarin sprake is van veel drugsoverlast. Ook is niet duidelijk geworden dat de woning bekend stond als drugspand en zijn er geen meldingen van overlast in of rondom de woning.
5.2
De voorzieningenprocedure leent zich er niet voor om de noodzaak van de sluiting uitgebreid te beoordelen. Dat moet in de bodemprocedure gebeuren. Wel komt de voorzieningenrechter op grond van de voorgaande overwegingen tot de conclusie dat niet buiten twijfel is dat in de bodemprocedure zal worden besloten dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk mocht achten om de bekendheid van de woning als drugspand weg te nemen. Dit betekent dat de noodzaak van de sluiting nu relatief gezien beperkt is.
Evenredigheid van de sluiting
6. Voor de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting zijn onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang. Ten aanzien van de verwijtbaarheid wordt voorop gesteld dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoeker als hoofdhuurder in beginsel verantwoordelijk is voor wat er in de woning gebeurt. De vraag is of verzoeker ook redelijkerwijs had kunnen weten dat er harddrugs in de woning aanwezig was. De voorzieningenrechter vindt dat er onvoldoende aanleiding is om daar op dit moment vanuit te gaan. Verzoeker heeft gesteld dat hij van niets wist en dat hij erg is geschrokken over wat zijn zoon heeft gedaan. Van belang is verder dat de drugs in een lade van een tv-meubel lagen en dat het vuurwapen in een tasje was opgeborgen in een kledingkast. De goederen konden alleen gevonden worden als verzoeker de slaapkamer van zijn zoon zou hebben doorzocht, zoals ook de politie heeft gedaan. Een dergelijke doorzoeking ligt niet voor de hand in de slaapkamer van een meerderjarige zoon. De omstandigheid dat de deur van de slaapkamer van de zoon niet op slot was, maakt dit niet anders. Uit de bestuurlijke rapportage zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter verder onvoldoende feitelijkheden naar voren gekomen om aannemelijk te vinden dat verzoeker had moeten weten dat de handel in drugs door zijn zoon en de aanwezigheid van de drugs op diens slaapkamer.
6.1
De gevolgen van de sluiting van een woning voor verzoeker zijn groot. Verzoeker zal in ieder geval voor drie maanden vervangende woonruimte moeten zoeken. En door sluiting bestaat een grote kans dat verzoeker zijn woning zal kwijtraken, omdat de derde partij de huurovereenkomst dan waarschijnlijk zal ontbinden. Het vinden van andere woonruimte niet gemakkelijk zijn. De voorzieningenrechter merkt overigens wel op dat verweerder verzoeker heeft verwezen naar het Sociaal Loket om een afspraak te maken zodat hij wordt geholpen bij het vinden van vervangende woonruimte. Dat deze afspraak pas op 2 september 2021 gepland staat komt doordat verzoeker verhinderd was deze afspraak eerder te plannen.
6.2
Ook voor de evenredigheid geldt dat deze procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling. Het voorgaande leidt er echter toe dat niet buiten twijfel is dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat sluiting van de woning evenredig is.
Conclusie
7. In het licht van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de noodzaak om de woning te sluiten en bij de evenredigheid daarvan. Het is aan verweerder om hierover in de bezwaarprocedure een verdere afweging te maken, maar er is bij de voorzieningenrechter in ieder geval twijfel bij de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten gebruik heeft mogen maken.
8. De voorzieningenrechter komt daarom tot het oordeel dat het spoedeisend belang van verzoeker vereist dat het bestreden besluit om de woning te sluiten wordt geschorst in afwachting van de bezwaarprocedure. De belangen van verzoeker om in die tijd in de woning te kunnen blijven wegen nu zwaarder dan het belang van verweerder om nu tot de daadwerkelijke sluiting te kunnen overgaan. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en zal het besluit van het bestreden besluit van 4 augustus 2021 schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Zo lang mag de burgemeester de woning dus niet sluiten.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.496,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 4 augustus 2021 tot 6 weken na de te nemen beslissing op bezwaar;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 27 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2019. ECLI:NL:RVS:2019:2912.