ECLI:NL:RBMNE:2021:4153

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
29 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende zijn WGA-loonaanvullingsuitkering. Eiser, die als groepsleider bij een stichting heeft gewerkt, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagd van 53,6% naar 43,12%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar gegrond verklaard, wat leidde tot het bestreden besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting, die op 30 april 2021 plaatsvond via een Skype-verbinding, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de gemachtigde van het Uwv het verweer voerde. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist is, omdat hij meer beperkingen ervaart dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts geen medische reden heeft gevonden om een urenbeperking aan te nemen, ondanks de klachten van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die de beoordeling van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat eiser per 20 maart 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) krijgt gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 53,6.
Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [stichting] , de ex-werkgever van eiser, gegrond verklaard. Eiser behoudt zijn recht op de WGA-loonaanvullingsuitkering, maar deze wordt gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 43,12.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2021 via een Skype-verbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser heeft voor het laatst als groepsleider bij [stichting] gewerkt. In maart 2014 heeft hij door een incident op zijn werk hoofdletsel opgelopen. Op 20 april 2015 heeft hij zich ziek gemeld. Bij besluit van 18 mei 2018 heeft verweerder per 20 april 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiser toegekend. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep in die zaak ook ongegrond verklaard. Hier is geen hoger beroep tegen ingesteld. Bij besluit van 23 september 2019 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering per 19 maart 2020 eindigt. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen. Vervolgens heeft verweerder naar aanleiding van een bezwaarschrift van [stichting] tegen het primaire besluit alsnog een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. Op grond hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft medische en arbeidskundige rapportages aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Zorgvuldigheid
4. De rechtbank ziet in de stelling van eiser dat de verzekeringsarts hem persoonlijk had moeten onderzoeken, geen aanleiding om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is verricht. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat eiser niet is uitgenodigd voor een persoonlijk onderzoek in verband met de corona-maatregelen en omdat lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Het gaat met name om de geestelijke gesteldheid van eiser.
De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen gelet op het feit dat het onderzoek diende plaats te vinden tijdens de eerste coronagolf in 2020 en eisers medische toestand sinds de toekenning van de WIA-uitkering in diverse rapporten van het Uwv en de behandelend sector uitvoerig is weergegeven. De verzekeringsarts heeft de inhoud van deze rapporten ook betrokken bij de beoordeling van eisers beperkingen.
Medische beoordeling
Standpunt van eiser
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Eiser meent dat hij niet 40 uur per week kan werken omdat hij dagelijks drie à vier keer moet rusten. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van [instituut] die eiser heeft ingebracht, niet meegewogen.
Standpunt van verweerder
6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de eerdere bezwaarprocedure over de WIA-uitkering op 27 december 2018 gerapporteerd dat er bij eiser geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een verlies aan energie. Daarom is er geen medische reden om een duurbeperking op energetische gronden aan te nemen. Hoewel uit het dagverhaal blijkt dat eiser een verhoogde recuperatiebehoefte heeft, is er geen duidelijke medische grondslag om hiervoor een urenbeperking aan te nemen.
6.2.
Op 1 juli 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diezelfde bezwaarprocedure de informatie van [instituut] van 12 juni 2019 beoordeeld en geconcludeerd dat deze informatie geen medische reden geeft om de belastbaarheid van eiser te wijzigen.
6.3.
De verzekeringsarts heeft in de bezwaarfase in de huidige procedure op 25 mei 2020 gerapporteerd dat de informatie van 12 juni 2019 en 24 oktober 2019 van [instituut] niet evident verschillend is ten aanzien van de extra recuperatiebehoefte overdag. De ingebrachte informatie van [instituut] geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om de belastbaarheid te wijzigen.
6.4.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat er een fors aantal beperkingen voor het verrichten van arbeid is aangenomen en dat eiser met werk dat voor iemand met deze beperkingen passend is in staat wordt geacht om 40 uur per week te werken.
Beoordeling
7.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van de medische beoordeling van verweerder te twijfelen. De verzekeringsarts heeft voldoende inzichtelijk uitgelegd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. De enkele stelling van eiser dat hij 3 à 4 keer per dag moet rusten, is onvoldoende om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Eiser heeft inhoudelijk ook geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat verweerder hem op het item werktijden aanvullend beperkt moet achten.
7.2.
Zoals toegelicht door verweerder verschilt de door eiser in beroep overgelegde informatie van [instituut] van 24 oktober 2019 ten aanzien van de extra rustbehoefte overdag inhoudelijk niet evident van het stuk van [instituut] van 12 juni 2019. Deze informatie levert geen aanknopingspunten op om aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van verweerder te twijfelen. Uit de informatie blijkt dat eiser energieverlies ervaart en zich snel vermoeid voelt. Zijn behandelaren willen hem begeleiden om zijn mentale en fysieke conditie op te bouwen. Zij benoemen dat er een sensorische gevoeligheid is voor bepaalde prikkels. Dit kan een uitgeput gevoel geven. Eiser wordt daarom aangeraden om dan even rust te nemen en te gaan liggen op een stille plek. Uit deze informatie blijkt echter niet dat eiser, als hij werk verricht waarbij rekening wordt gehouden met de gevoeligheid voor bepaalde prikkels, hij tijdens werktijden twee maal een uur moet rusten. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verzekeringsarts van verweerder meerdere beperkingen in de rubriek persoonlijk en sociaal functioneren van de functionele mogelijkhedenlijst heeft vastgesteld. Dat eiser het hier niet mee eens, omdat hij meer beperkingen ervaart, kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van klachten die worden ondersteund met medische bewijsstukken, beperkingen vast te stellen. De wet biedt geen mogelijkheid om meer betekenis en gevolg te geven aan hoe eiser zelf zijn klachten en daarmee zijn belastbaarheid ervaart. Eiser heeft zelf ook geen deskundige ingeschakeld om een medische onderbouwing van zijn standpunt te geven.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
de rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.