ECLI:NL:RBMNE:2021:4176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
30 augustus 2021
Zaaknummer
C/16/519501 / FO RK 21-298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 een beschikking gegeven over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarigen [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader moet blijven. De ouders, die in april 2013 zijn gescheiden, hebben in het verleden afspraken gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, maar deze afspraken zijn door de moeder niet altijd nageleefd. De rechtbank heeft in eerdere procedures al beslissingen genomen over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats, waarbij de moeder in hoger beroep is gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank.

De rechtbank heeft in deze beschikking ook de rol van de Raad voor de Kinderbescherming benadrukt, die is ingeschakeld om advies te geven. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling de zorgen van de kinderen besproken, waarbij is vastgesteld dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] last hebben van de conflicten tussen hun ouders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader blijven wonen, omdat de moeder niet de gemaakte afspraken respecteert en de kinderen hierdoor in een loyaliteitsconflict komen.

De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken en heeft een ondertoezichtstelling uitgesproken om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De beslissing om de ouderschapsovereenkomst van 28 juni 2019 niet te wijzigen, is genomen in het belang van de kinderen, zodat zij stabiliteit en continuïteit in hun leven kunnen ervaren. De rechtbank heeft de beschikking openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/519501 / FO RK 21-298
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Beschikking van 18 augustus 2021
in de zaak over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats 1] , hierna: [voornaam van minderjarige 1] ;
en
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats 1] , hierna: [voornaam van minderjarige 2] .
In welke zaak de rechtbank als belanghebbenden heeft aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
wonende in [woonplaats 2] , hierna: de moeder;
en
[belanghebbende 2] ,
wonende in [woonplaats 1] , hierna: de vader,
advocaat mr. F. Boor.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is gevraagd om de rechtbank te adviseren.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 4 juni 2021 de beslissing over de brief van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] uitgesteld, in afwachting van het hulpverleningstraject bij [naam organisatie] . De rechtbank heeft in die beschikking ook de Raad voorwaardelijk de opdracht gegeven om een Raadsonderzoek te starten.
1.2.
De rechtbank heeft daarna op 8 juni 2021 een brief van de moeder met bijlage van 7 juni 2021, ontvangen op 8 juni 2021.
1.3.
De rechtbank heeft ook een brief van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] van 28 mei 2021, binnengekomen op 8 juni 2021, en e-mailberichten van [voornaam van minderjarige 1] van 3 augustus 2021 en 7 augustus 2021 ontvangen. Die brief en die e-mailberichten zijn niet naar de ouders gestuurd. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hebben op 9 augustus 2021 met de rechter gesproken.
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling in het kort de inhoud van de e-mails, de brief en de gesprekken aan de ouders en de Raad verteld.
1.4.
De mondelinge behandeling (zitting) is verder gegaan op 10 augustus 2021. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader, bijgestaan door mr. van Gemert, waarnemend voor mr. F. Boor;
  • mevrouw [A] namens de Raad.
1.5.
Op 15 augustus 2021 is nog een e-mail van de moeder ontvangen. Deze e-mail is niet bij de beoordeling betrokken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechter vindt dat het hoofdverblijf van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] bij de vader moet blijven. Het hoofdverblijf is het huis waar de kinderen staan ingeschreven in het register van de gemeente en van waaruit zij naar school gaan. De rechter legt hierna uit waarom zij dat vindt. Om de beslissing goed te kunnen uitleggen is het belangrijk om te weten wat er allemaal is gebeurd voordat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] een brief aan de rechter hebben gestuurd. Daarom schrijft de rechter dat eerst op.
2.2.
De ouders hebben samengewoond en zijn in april 2013 apart gaan wonen. De ouders hebben toen afgesproken dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en wanneer zij bij de vader zijn. In 2014 heeft de rechtbank dat een klein beetje veranderd, maar het hoofdverblijf was nog steeds bij de moeder.
2.3.
In 2016 heeft de moeder aan de rechter gevraagd om te beslissen dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] niet meer op woensdag naar de vader toe zouden gaan. De moeder wilde dit niet meer omdat zij [voornaam van minderjarige 1] had opgegeven voor voetbal op woensdag in [plaatsnaam 1] waar zij toen woonde. Nadat de ouders hierover met de rechter hadden gepraat, zijn zij in mediation gegaan om dit op te lossen. In de zomer van 2018 hebben de ouders aan de rechtbank geschreven dat deze mediation niet is gelukt. Het probleem was alleen maar groter geworden. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hadden ondertussen de vader een tijdje niet gezien en de moeder wilde gaan samenwonen in [plaatsnaam 2] en dus gaan verhuizen, verder weg van de vader. De rechtbank heeft op 8 oktober 2018 beslist dat de moeder niet met [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] mag verhuizen, omdat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hun vader dan minder kunnen zien. De moeder mag wel gaan samenwonen, maar dan dichterbij de vader. De moeder was het daar niet mee eens en is in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof in Arnhem heeft op 28 maart 2019 beslist dat dit een goede beslissing was van de rechtbank.
2.4.
Omdat de moeder toch heel graag wilde verhuizen, hebben de ouders in de zomer van 2019 afgesproken dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] voortaan hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben en telkens drie weekenden bij de moeder zijn en dan een weekend bij de vader. In de week dat de kinderen het weekend bij de vader zijn, zijn de kinderen samen met de moeder van donderdagmiddag tot zaterdagochtend bij de grootouders. Dat staat in de ouderschapsovereenkomst van 28 juni 2019. De moeder is toen verhuisd naar [plaatsnaam 2] en [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] zijn na de zomervakantie bij de vader in [woonplaats 1] gaan wonen. De rechter heeft toen nog moeten beslissen over de school waar [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] naar toe zouden gaan in [woonplaats 1] omdat de ouders het daar niet over eens konden worden. Vanaf de zomervakantie van 2019 wonen [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] dus bij de vader en gaan zij naar de school [naam school] in [woonplaats 1] .
2.5.
[voornaam van minderjarige 1] praat een keer in de twee weken met [B (voornaam)] van [naam organisatie] . [voornaam van minderjarige 1] is daar aangemeld omdat hij last had van concentratieproblemen en boosheid. [voornaam van minderjarige 1] is daar in december 2020 onderzocht door een psycholoog. Die psycholoog schrijft dat [voornaam van minderjarige 1] veel last heeft van de problemen tussen zijn ouders en dat hij daardoor niet meer kan ervaren wat hij zelf echt voelt of wil. De hulpvraag van [voornaam van minderjarige 1] die de psycholoog heeft opgeschreven is: hoe kan ik bij mijn beide ouders aangeven wat ík graag wil. De ouders hebben allebei apart gesprekken bij [naam organisatie] om te leren hoe ze [voornaam van minderjarige 1] hierbij kunnen helpen.
2.6.
Na de zomervakantie gaat [voornaam van minderjarige 1] naar de middelbare school. Allebei de ouders zijn met [voornaam van minderjarige 1] naar open dagen geweest en hebben [voornaam van minderjarige 1] op een school ingeschreven. De moeder op een school vlakbij haar, de vader op een school vlakbij hem. De rechter vindt dat de moeder het hierdoor voor [voornaam van minderjarige 1] heel ingewikkeld heeft gemaakt. In 2019 hebben de ouders afgesproken dat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben en dat betekent ook dat de kinderen daar naar school gaan. Door [voornaam van minderjarige 1] een school uit te laten kiezen bij de moeder, laat de moeder [voornaam van minderjarige 1] ook kiezen waar hij wil wonen. Dat kan niet omdat de ouders daarover samen iets anders hebben afgesproken nadat de moeder is verhuisd. De moeder houdt zich niet aan deze afspraak door met [voornaam van minderjarige 1] op een school bij haar in de buurt te gaan kijken en hem daar in te schrijven. De moeder zegt dat ze de keuze aan [voornaam van minderjarige 1] wil laten, maar ze schrijft ook dat ze de kinderen heel erg mist. Het lijkt alsof ze de kinderen terug wil krijgen door [voornaam van minderjarige 1] naar een school bij haar in de buurt te laten kijken.
2.7.
De rechter vindt het heel erg dat [voornaam van minderjarige 1] nu weer merkt dat de ouders het niet eens zijn over wat goed voor hem is. De psycholoog had net opgeschreven dat [voornaam van minderjarige 1] daar heel veel last van heeft en daardoor niet goed weet wat hij zelf wil. Omdat [voornaam van minderjarige 1] daar zoveel last van heeft, hebben de ouders in mei 2021 bij de rechtbank afgesproken dat zij bij [naam organisatie] om een mediator zouden vragen die ze zou helpen om het wel eens te worden over wat het beste is voor [voornaam van minderjarige 1] . De moeder heeft al snel daarna (in haar brief van 7 juni 2021) geschreven dat ze toch niet naar de mediator wil. Ze denkt dat de mediation geen zin heeft en dat de keuze van de kinderen gevolgd moet worden.
2.8.
De rechter vindt het niet goed om de keuze van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] te volgen. Voor [voornaam van minderjarige 1] niet omdat de psycholoog heeft opgeschreven dat [voornaam van minderjarige 1] door alle problemen tussen de ouders niet kan ervaren wat hij zelf wil. [voornaam van minderjarige 1] heeft het heel hard nodig dat zijn ouders samen beslissingen over hem nemen in plaats van ruzie over hem te maken en de beslissing bij hem neer te leggen. De gesprekken van [voornaam van minderjarige 1] met [B (voornaam)] gaan door, zodat [voornaam van minderjarige 1] steeds beter leert om te voelen wat hij echt zelf wil. En allebei de ouders hebben nog gesprekken om [voornaam van minderjarige 1] hierbij te helpen.
Voor [voornaam van minderjarige 2] is het ook niet goed. [voornaam van minderjarige 2] heeft in het tweede gesprek met de rechter verteld dat hij dacht dat als de rechter zou beslissen over het hoofverblijf, hij de andere ouder nooit meer zou zien. Hij zou het liefst allebei zijn ouders evenveel zien. Wat [voornaam van minderjarige 2] heeft verteld dat hij wil, klopt dus niet met wat in de brieven staat die door [voornaam van minderjarige 1] zijn geschreven.
2.9.
Het probleem is hiermee niet opgelost. De afspraken die de ouders in 2019 hebben gemaakt, zijn gemaakt toen er een ondertoezichtstelling was. Dat heeft toen dus wel geholpen om de ouders samen afspraken te laten maken. De rechter heeft op de zitting van 10 augustus 2021 opnieuw een ondertoezichtstelling uitgesproken. Die beslissing staat in een aparte beschikking. De rechter hoopt dat het gaat lukken om de ouders weer beter te laten samenwerken. Anders is de ondertoezichtstelling nodig om te zorgen dat de kinderen er minder last van hebben dat de ouders niet kunnen samenwerken.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verandert de ouderschapsovereenkomst van 28 juni 2019 niet.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. I.L. Rijnbout in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.