ECLI:NL:RBMNE:2021:4180

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
9377574 LV EXPL 21-23 DKv/
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering in huurzaak tegen beschermingsbewindvoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en de beschermingsbewindvoerder van een huurster. De verhuurder vorderde ontruiming van het gehuurde pand, omdat de huurster, die onder bewind staat, in het verleden overlast zou hebben veroorzaakt. De verhuurder stelde dat er meldingen waren ontvangen van de gemeente en buurtbewoners over geluidsoverlast, stankoverlast en rommel rondom de woning. De huurster erkende dat er in het verleden overlast was, maar voerde aan dat de situatie recentelijk was verbeterd en dat er geen structurele overlast meer was. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder onvoldoende bewijs had geleverd dat er nog steeds sprake was van ernstige en structurele overlast. De rechter concludeerde dat de vordering tot ontruiming niet waarschijnlijk zou slagen in een bodemprocedure, en wees de vordering af. De verhuurder werd veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 9377574 LV EXPL 21-23 DKv/
Vonnis van 30 augustus 2021
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. H. den Besten,
tegen:
[gedaagde] , in de hoedanigheid van bewindvoerder van mevrouw [onderbewindgestelde](hierna ook te noemen [onderbewindgestelde] ),
zaakdoende te [plaatsnaam] ,
gedaagde, hierna ook te noemen de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. S.J. van der Aart.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de spreekaantekeningen van mr. Den Besten;
- de spreekaantekeningen van mr. Van der Aart;
- de mondelinge behandeling op 16 augustus 2021, waar [eiser] en [A] , bijgestaan door mr. Den Besten, en [onderbewindgestelde] , bijgestaan door mr. Van der Aart, zijn verschenen. De bewindvoerder is met bericht van verhindering niet verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en [onderbewindgestelde] bestaat met ingang van 26 juli 2018 een huurovereenkomst voor de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het gehuurde). De huurprijs bedraagt € 700,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
Vanaf november 2019 ontvangt [eiser] meldingen van de gemeente en buurtbewoners over overlast die [onderbewindgestelde] of personen die [onderbewindgestelde] bezoeken, zouden veroorzaken. De klachten hebben betrekking op geluidsoverlast (in de nacht), stankoverlast door overvolle kliko’s en rommel in de tuin en op de stoep.
2.3.
[onderbewindgestelde] is meermaals door [eiser] en de politie aangesproken op de overlast. [onderbewindgestelde] is gesommeerd de overlast te stoppen.
2.4.
In de nacht van 21 juli op 22 juli 2021 heeft de politie een inval in de woning gedaan. Een persoon die in de woning van [onderbewindgestelde] verbleef, is aangehouden. Bij de inval is schade aan de woning ontstaan.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft [onderbewindgestelde] bij brief van 2 augustus 2021 aangeschreven en gesommeerd het gehuurde te verlaten. [onderbewindgestelde] heeft daar geen gehoor aan gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- ontruiming van het gehuurde;
- veroordeling van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 700,00 aan huurpenningen per maand tot de ontruimingsdatum;
- veroordeling van gedaagde in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat [onderbewindgestelde] zich niet gedraagt zoals van een goed huurster verwacht mag worden. [onderbewindgestelde] veroorzaakt structureel ernstige overlast. [onderbewindgestelde] is hier meermalen op gewezen, maar de overlast is niet gestopt. Daardoor is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die tot ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden. [eiser] vordert vanwege de ernst van de overlast bij wege van voorlopige voorziening, ontruiming van het gehuurde.
3.3.
[onderbewindgestelde] erkent dat zij overlast heeft veroorzaakt, maar voert als verweer dat het sinds een aantal maanden beter gaat en van structurele en ernstige overlast geen sprake meer is. Het feit dat enkele melders stellen nog steeds overlast van [onderbewindgestelde] te ervaren, is niet voldoende om reeds nu de verstrekkende en praktisch onomkeerbare beslissing tot ontruiming van het gehuurde te nemen. [eiser] heeft geen objectieve bewijsmiddelen overgelegd waaruit de gestelde overlast over de afgelopen acht maanden zou blijken. [onderbewindgestelde] doet er alles aan om haar leven op de rit te krijgen en te houden en werkt mee aan de hulpverlening die zij krijgt. Zij heeft een groot belang om in de woning te blijven wonen, omdat haar vierjarige zoontje bij haar woont. Door haar persoonlijke omstandigheden ligt een ontruiming niet in de rede. [onderbewindgestelde] is van plan te verhuizen en komt elk moment in aanmerking voor een nieuwe huurwoning, waardoor de gevorderde ontruiming ook niet meer noodzakelijk is. Indien de vordering kan worden toegewezen, vraagt [onderbewindgestelde] een nader vast te stellen gedragsaanwijzing op te leggen of de ontruimingstermijn vast te stellen op minstens vier weken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
[eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling het spoedeisend belang bij de ontruiming van het gehuurde toegelicht. [eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang bij ontruiming van het gehuurde heeft na de inval in het gehuurde door een arrestatieteam van de politie in de nacht van 21 juli op 22 juli 2021, waarbij een persoon die in het gehuurde verbleef, is meegenomen en welke inval heeft geleid tot schade aan het kozijn, de ruit en de voordeur.
4.2.
Van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken.
4.3.
[onderbewindgestelde] voert aan dat deze zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding, omdat in een kortgedingvonnis de rechtsverhouding tussen partijen niet mag worden aangetast. Indien de ontruiming van de woning in kort geding uitvoerbaar bij voorraad wordt toegewezen, heeft de huurder geen optie meer en zal het gehuurde moeten verlaten. Na een ontruiming wordt daardoor zelden nog in een bodemprocedure geprocedeerd. De ontruiming van de woning is feitelijk onomkeerbaar, terwijl in een bodemprocedure nog over de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning moet worden beslist.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 254, lid 1, Rv een voorzieningenrechter in spoedeisende zaken, waarin van eiser niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht, gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad kan geven. De vordering van [eiser] leent zich in dat kader gelet op hetgeen onder 4.2. is overwogen voor een kort geding. Hetgeen [onderbewindgestelde] heeft aangevoerd staat aan deze mogelijkheid niet in de weg.
De vordering
4.5.
In deze kortgedingprocedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van die vordering bij wijze van voorlopige voorziening reeds nu gerechtvaardigd is. Er dient dus een grote mate van zekerheid te bestaan dat de bodemrechter ontbinding van de huurovereenkomst zal bevelen. Dat zal in beginsel het geval zijn als er sprake is van een dusdanig ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat een ontbinding gerechtvaardigd is. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.6.
Vaststaat dat [onderbewindgestelde] overlast heeft veroorzaakt voor de omwonenden van het gehuurde. De vraag die moet worden beantwoord is of thans sprake is van ernstige en structureel objectiveerbare overlast, die de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
4.7.
[eiser] stelt dat hij gedurende anderhalf jaar zeer frequent is aangesproken, gebeld en aangeschreven door omwonenden en de gemeente in verband met de door [onderbewindgestelde] of personen die [onderbewindgestelde] bezoeken, veroorzaakte overlast. De overlast bestaat voornamelijk uit geluidsoverlast, met name in de nacht tussen 0:00 uur en 05:00 uur, door knallen door het gebruik van lachgas, patronen en ballonnen, luide muziek, het dichtslaan van deuren binnen, het dichtslaan van autodeuren buiten, geschreeuw en brommers in de steeg achter de woning. Ook staat de tuin vol rommel, ligt er vuilnis in de voortuin en op de stoep en is er stankoverlast van overvolle kliko’s. De omwonenden ondervinden deze overlast nog altijd. [onderbewindgestelde] heeft weersproken dat de overlast zich de afgelopen maanden nog regelmatig en in ernstige vorm heeft voorgedaan. [onderbewindgestelde] erkent dat de tuin een punt van aandacht is.
4.8.
Op [eiser] rust de bewijslast van de door hem gestelde feiten en omstandigheden. Ter onderbouwing van de gestelde overlast heeft [eiser] door hem aan [onderbewindgestelde] gestuurde brieven, een aangifte van de buurman bij de politie en drie handgeschreven verklaringen van omwonenden in het geding gebracht. De gemachtigde van [eiser] heeft voorts de bewindvoerder, die bij gelegenheid van de mondelinge behandeling niet aanwezig kon zijn, gevraagd een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. De beantwoording van de vragen door de bewindvoerder zijn aan het dossier toegevoegd.
4.9.
De kantonrechter heeft op verzoek van [eiser] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling telefonisch contact opgenomen met de bewindvoerder voor een toelichting. [eiser] stelt dat de bewindvoerder zou kunnen verklaren over de overlastgevende feiten en omstandigheden van de afgelopen maanden en over de redenen van zijn verzoek tot opheffing van het bewind dat met het veroorzaken van de overlast te maken zou hebben. De bewindvoerder verklaart telefonisch, zakelijk weergegeven:
“Ik ben sinds juni 2020 de bewindvoerder van [onderbewindgestelde].
Ik heb sindsdien vaak meldingen van [eiser] , buurtbewoners en de gemeente van overlast door [onderbewindgestelde] gekregen. De meldingen zijn aanhoudelijk bij mij binnengekomen. In april 2021 is het even goed gegaan. Ik heb toen in het bijzijn van haar moeder met [onderbewindgestelde] gesproken, maar die opleving was van korte duur. Ik ben bij de planbijeenkomst uitgenodigd en ook daar is over de overlast vanuit de woning van [onderbewindgestelde] gesproken. De overlast is herhaaldelijk onderdeel van discussie geweest. De woning is een bende. Ik heb [onderbewindgestelde] vaak telefonisch en per e-mail gewaarschuwd dat haar overlastgevende gedrag moet stoppen, omdat zij anders uit haar woning zou worden gezet. Ik heb in maart aangegeven te willen stoppen met de bewindvoering. Ook na maart en in de laatste weken van juni en de eerste weken van juli heb ik nog meldingen ontvangen”.
4.10.
[onderbewindgestelde] heeft daar een verslag van een planbijeenkomst op 19 mei 2021 en een
e-mailbericht van 13 augustus 2021 van mevrouw [B] , werkzaam bij [organisatie 1] en persoonlijk begeleider van [onderbewindgestelde] , tegen ingebracht. In het verslag staat dat bij de planbijeenkomst hulpverlening, gemeente, [organisatie 2] en de wijkagent aanwezig zijn geweest en wordt benoemd dat [onderbewindgestelde] goede stappen voorwaarts heeft gezet, volgens de wijkagent vanaf januari geen nieuwe informatie te melden is, de gemeente geen bijzonderheden heeft te melden en het volgens de medewerkster van [organisatie 3] rustig is. In het e-mailbericht geeft mevrouw [B] aan dat [onderbewindgestelde] stappen maakt om haar leven weer op de rit te krijgen en zij zich begeleidbaar opstelt. Het verslag en het e-mailbericht maken geen melding van nieuwe incidenten.
4.11.
Gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van [onderbewindgestelde] had het op de weg van [eiser] gelegen om met objectieve gegevens aannemelijk te maken dat [onderbewindgestelde] nog altijd structureel en ernstige overlast veroorzaakt. [eiser] heeft dat nagelaten. Uit de ingebrachte stukken, de beantwoording van de vragen door de bewindvoerder en de telefonische toelichting van de bewindvoerder kan worden opgemaakt dat er nog sprake is van overlastgevend gedrag door [onderbewindgestelde] , maar niet dat die overlast de afgelopen maanden dermate structureel en ernstig is geweest dat dit een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert die een ontbinding rechtvaardigt. Objectieve gegevens om dat te concluderen ontbreken. Tegenover de betwisting door [onderbewindgestelde] is daardoor thans onvoldoende komen vast te staan dat er recent sprake is geweest van het veroorzaken van structurele en ernstige overlast door [onderbewindgestelde] .
4.12.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De vordering tot ontruiming zal daarom worden afgewezen. Voor nader onderzoek omtrent de gestelde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in kort geding geen plaats. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde procespartij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de bewindvoerder worden gesteld op € 498,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de bewindvoerder, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2021.