ECLI:NL:RBMNE:2021:4207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
20/397-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak bestuursrechtelijke zaak over te late indiening bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Opposante had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU). De rechtbank had op 6 augustus 2020 het beroep ongegrond verklaard, waarop opposante een verzetschrift indiende. De zitting vond plaats op 20 juli 2021 via Skype, waarbij de gemachtigde van opposante aanwezig was, maar de BGHU niet.

De rechtbank overwoog dat de eerdere uitspraak van 6 augustus 2020 in stand kon blijven, omdat opposante niet betwistte dat het bezwaar te laat was ingediend. Opposante stelde dat de BGHU niet had gevraagd naar de reden van de te late indiening, maar de rechtbank concludeerde dat de BGHU wel degelijk om een verklaring had gevraagd. De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.

Daarnaast verzocht opposante om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank oordeelde dat, gezien de coronamaatregelen, de termijn met vier maanden verlengd kon worden. Aangezien de termijn op 3 april 2019 was aangevangen en de uitspraak op 27 juli 2021 werd gedaan, was er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/397-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2021 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] opposante,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BGHU).
In de uitspraak van 6 augustus 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021 via Skype. Namens opposante is haar gemachtigde verschenen. De BGHU is niet verschenen met bericht van verhindering.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 6 augustus 2020 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2020 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Opposante betwist niet dat het bezwaar te laat is gemaakt. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2020 niet juist omdat de BGHU niet heeft gevraagd naar de reden van de te late indiening van het bezwaarschrift. Zij moeten dit vragen.
4. Wat opposante stelt klopt niet. Zoals blijkt uit het dossier en zoals ook is aangegeven in de uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2020 heeft de BGHU opposante op 4 april 2019 een brief gestuurd waarin haar werd verzocht om binnen drie weken aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. Daarbij is ook gevraagd om een machtiging. Opposante heeft op 21 april 2019 een e-mail aan de BGHU gestuurd met daarin
“Uiteraard zijn beide bezwaarschriften te laat ingestuurd maar hopelijk kun je er nog wat mee ambtshalve”.Bij deze email is ook de machtiging meegestuurd.
5. Uit bovenstaande blijkt dat de BGHU wel heeft gevraagd naar de reden voor de te late indiening en uit de reactie (met de machtiging) blijkt dat opposante de brief van 4 april 2019 ontvangen heeft. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 6 augustus 2020 in stand blijft.
Overschrijding redelijke termijn
6. Opposante verzoekt om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) is overschreden. Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank overweegt hierbij dat door de corona-pandemie sprake is van factoren die aanleiding geven om de overschrijding van de behandelingsduur van de bezwaar- en beroepsfase te verlengen. Daarbij wijst de rechtbank op de naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus met ingang van 16 maart 2020 getroffen ingrijpende maatregelen. Daardoor hebben geen verzetzittingen plaatsvonden van circa half maart tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Een en ander geeft de rechtbank aanleiding om de redelijke termijn met vier maanden te verlengen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten en een termijn van twee maanden voor het opnieuw inplannen van zittingen. Gelet op het feit dat de termijn op 3 april 2019 is aangevangen- op het moment van ontvangen van het bezwaarschrift- en de rechtbank uitspraak doet op 27 juli 2021 - is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn 28 maanden. Daarmee is er geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.