In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herbeoordeling van een WAO-uitkering. Eiser, die na een bedrijfsongeval in 2003 een WAO-uitkering had gekregen, verzocht in 2019 om een herbeoordeling van zijn uitkering vanwege een verslechtering van zijn gezondheid. Het UWV weigerde echter om het verzoek in behandeling te nemen, wat leidde tot een bestreden besluit op 9 juni 2020 waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV ten onrechte de aanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe informatie over de gezondheid van eiser, waaronder een sterk verminderde hartfunctie en een doorgemaakte TIA, niet was meegenomen in de beoordeling door het UWV. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1068,-, en het griffierecht van € 48,- moet ook worden vergoed.
De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan niet bevoegd was om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, en dat de eerdere beoordeling van een gelijkluidende aanvraag niet als reden kon dienen om de nieuwe aanvraag te weigeren. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.