ECLI:NL:RBMNE:2021:4218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
20/4781
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht door staatssecretaris van Defensie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de staatssecretaris van Defensie tegen een eerdere uitspraak van 11 maart 2021, waarin het beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde omdat de staatssecretaris het griffierecht niet tijdig had voldaan. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak, waardoor een zitting niet nodig was.

De staatssecretaris ging in verzet tegen deze uitspraak, stellende dat het griffierecht van € 360,- op 16 februari 2021 was betaald. De rechtbank heeft onderzocht of de eerdere uitspraak terecht was en of het griffierecht inderdaad tijdig was voldaan. Uit intern onderzoek bleek dat de rechtbank het griffierecht op 17 februari 2021 had ontvangen, maar dat er verwarring was ontstaan door een foutieve nota die was verzonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris gelijk had in haar standpunt dat het griffierecht tijdig was voldaan. Het verzet is gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van 11 maart 2021 vervalt. De rechtbank heeft de staatssecretaris opnieuw in de gelegenheid gesteld om het griffierecht van € 354,- te voldoen, en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De beslissing over de proceskosten wordt uitgesteld tot de einduitspraak over het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4781-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2021 op het verzet van

de staatssecretaris van Defensie, te Den Haag, opposante,

(gemachtigde: mr. M. Wellenberg).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde van 17 november 2020.
In de uitspraak van 11 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 maart 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante het griffierecht niet (tijdig) heeft voldaan. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 11 maart 2021 niet juist omdat zij het griffierecht van € 360,- op 16 februari 2021 heeft betaald. Met de aangetekende brief van 21 februari 2021 ontving opposante een nieuwe nota met het verzoek om het griffierecht te betalen van € 354,-, omdat de rechtbank in de nota van 10 januari 2021 ten onrechte een bedrag van € 360,- had genoemd. Omdat dit bedrag reeds was betaald op 16 februari 2021 verkeerde opposante in de veronderstelling dat de rechtbank het teveel betaalde bedrag aan griffierecht van € 6,- zou verrekenen.
4. De rechtbank volgt opposante in haar standpunt dat zij het griffierecht tijdig heeft voldaan. Uit intern onderzoek is inderdaad gebleken dat de rechtbank het griffierecht van
€ 360,- op 17 februari 2021 heeft ontvangen. De rechtbank licht in dit verband toe dat vaste werkwijze van de rechtbank is om een foutief geïnd bedrag terug te storten aan de eisende partij en opnieuw vervolgens opnieuw het juiste griffierecht bedrag te innen. Opposante is hier ook op gewezen in de brief van 18 februari 2021. Desondanks begrijpt de rechtbank dat dit verwarring heeft opgewekt bij opposante en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de rechtbank het teveel betaalde bedrag van € 6,- zou verrekenen.
5. Dit betekent dat opposante hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 11 maart 2021 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
6. De rechtbank zal opposante opnieuw in de gelegenheid stellen om het griffierecht van
€ 354,- te voldoen. Opposante krijgt hierover nog bericht. Het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
7. De rechtbank neemt nu nog geen beslissing over de vergoeding van de proceskosten van opposante. Dit gebeurt pas in de einduitspraak over het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.