ECLI:NL:RBMNE:2021:4279
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar van de gemeente was vastgesteld op € 1.749.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, waarbij hij een lagere waarde van € 1.647.000,- bepleitte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 mei 2021, waarbij eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en een taxateur.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en de bijbehorende toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser had geen voldoende onderbouwing voor zijn stelling dat de waarde te hoog was in vergelijking met een naastgelegen woning, en de rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde methode van vergelijking met referentiewoningen adequaat was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.