ECLI:NL:RBMNE:2021:4284

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/4375 en UTR 21/1970
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA- en ZW-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2021, werd het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar WIA- en ZW-uitkering ongegrond verklaard. Eiseres had geen recht op een WIA-uitkering omdat het Uwv oordeelde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres, die als backoffice medewerkster werkte, was sinds maart 2018 uitgevallen door RSI en psychische klachten. Het Uwv had haar WIA-aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsdeskundige beoordeling die concludeerde dat zij in staat was om werkzaamheden te verrichten in geselecteerde voorbeeldfuncties. Eiseres betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv de regels van de Wet WIA correct had toegepast. De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat de klachten van eiseres niet voldoende onderbouwd waren om extra beperkingen aan te nemen.

In de zaak over de ZW-uitkering, die volgde op de WIA-beoordeling, werd eveneens geoordeeld dat eiseres geschikt was voor haar eigen werk. De rechtbank stelde vast dat de nieuwe diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis niet leidde tot een wijziging van de eerder vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank volgde de overwegingen van de verzekeringsarts en concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de eerdere beoordeling. Beide beroepen werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/4375 (Wet WIA) en 21/1970 (ZW)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Met het besluit van 29 juni 2020 (primair besluit I) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij per 5 maart 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Met het besluit van 4 februari 2021 (primair besluit II) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 30 november 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Met het besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank zal eerst het beroep over de WIA-uitkering behandelen en daarna het beroep over de ZW-uitkering.
1. Zaak over de WIA-uitkering (zaaknummer 20/4375)
1.1.
Feiten
1.1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als backoffice medewerkster voor gemiddeld 31,34 uren per week tegen een uurloon van € 15,35 (maatmanloon). Op 8 maart 2018 is zij uitgevallen voor haar werk door RSI aan de rechterarm en psychische klachten. Na afloop van de wachttijd heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft het Uwv primair besluit I en bestreden besluit I genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
1.2
Het geschil1.2.1 Eiseres heeft volgens het Uwv geen recht op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Deze mate van arbeidsongeschiktheid volgt uit een vergelijking door de arbeidsdeskundige tussen het maatmanloon van eiseres en het loon dat eiseres kan verdienen met werkzaamheden in de geselecteerde voorbeeldfuncties.
Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde voorbeeldfuncties niet passend zijn. Volgens eiseres kan zij vanwege haar klachten helemaal niet werken.
1.3
Beoordelingskader van de rechtbank
1.3.1
De rechtbank heeft in deze zaak gekeken of het Uwv de regels die in de Wet WIA staan goed heeft toegepast. Het Uwv mag dit soort besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Verder is het zo dat iemand die het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met (andere) medische stukken. De rechtbank kan niet zomaar zelf zeggen dat een verzekeringsarts tot een onjuiste medische conclusie is gekomen. Dat betekent ook dat hoe iemand zich zelf voelt, zonder medische onderbouwing, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
1.4
De medische kant van het besluit – zorgvuldigheid
1.4.1
Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is uitgevoerd. Volgens eiseres heeft zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagelaten om haar dagverhaal uit te vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens eiseres ten onrechte meer waarde gehecht aan het rapport van
20 mei 2020 van de door het Uwv ingeschakelde psychiater drs. D.S. Berk (verbonden aan Psyon) (hierna ook: het expertiserapport) dan aan de informatie van de twee onafhankelijke instanties I-Psy en HSK, die landelijk als deskundig op hun gebied bekend staan. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet aangegeven waarom zij meer waarde hecht aan het expertiserapport dan aan de informatie van I-Psy en HSK.
1.4.2
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd en eiseres heeft gezien op het spreekuur van 20 januari 2020. Bij dit spreekuur heeft eiseres een brief meegenomen van HSK van 14 februari 2019, waarvan de verzekeringsarts een kopie heeft gemaakt. De verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts. Daarop is een brief van 31 januari 2020 van de huisarts ontvangen (inclusief het door de huisarts bijgevoegde bericht van Maag-, Darm-, Leverarts E.P.M. van Vliet van 9 januari 2020). Verder heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise aangevraagd bij Psyon. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 4 juni 2020 blijkt dat een uitgebreide anamnese is afgenomen, ook van het dagverhaal, zonder dat dat in een apart kopje met de titel ‘dagverhaal’ is vermeld. Ook in het expertiserapport is het dagverhaal van eiseres uitgevraagd. De psychiater die de expertise heeft verricht, heeft de informatie van I-Psy van 28 januari 2020 en de informatie van HSK van 14 februari 2019 bij de expertise betrokken. Op pagina 11 van het expertiserapport is gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de informatie van I-Psy en HSK. De verzekeringsarts heeft de bevindingen uit het expertiserapport geheel overgenomen, zo blijkt uit het rapport van 4 juni 2020. De rechtbank merkt op dat juist in de brief van HSK van 14 februari 2019 is vermeld dat vanwege de beperkte tijd mogelijk niet alles voldoende zorgvuldig is besproken en uitgevraagd en dat de verzekeringsarts opmerkt dat het niet duidelijk is of HSK validiteitstesten heeft afgenomen. De verzekeringsarts heeft op 19 juni 2020 ook nog telefonisch contact gehad met Karaman, de behandelaar van eiseres bij I-Psy, waarbij de verzekeringsarts heeft overwogen dat de door Karaman telefonisch verstrekte informatie niet leidt tot wezenlijk nieuwe gezichtspunten.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en de in bezwaar ontvangen brief van de huisarts van 30 juli 2020. De in bezwaar ontvangen brief van I-Psy van 28 januari 2020 was al in het dossier aanwezig. De rechtbank constateert dat eiseres zelf niet is verschenen op de hoorzitting. Het uitvragen van het dagverhaal door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet mogelijk als eiseres zelf niet verschijnt op de hoorzitting in bezwaar, terwijl niet is gebleken dat eiseres daartoe (om medische redenen) niet in staat was.
De rechtbank kan eiseres niet volgen en ziet geen aanleiding voor de conclusie dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.
1.5
De medische kant van het besluit – beoordeling1.5.1 Eiseres voert in beroep aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten die voortkomen uit de burn-out, de depressieve stoornis, de symptomatische systeemstoornis, de borderline persoonlijkheidsstoornis, het prikkelbare darmsyndroom (IBS-C), de zware migraine, de RSI aan de rechterhand/ -pols/-arm en de oogklachten. In het beroepschrift vermeldt eiseres welke items in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) daarom naar haar mening aangepast moeten worden. De rechtbank zal de door eiseres genoemde oorzaken achtereenvolgens bespreken. De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak de gezondheidssituatie van eiseres wordt beoordeeld per 5 maart 2020. Dat is de datum in geding.
Depressieve stoornis/somatische symptoomstoornis/borderline persoonlijkheidsstoornis.1.5.2 Eiseres voert aan dat zowel I-Psy als HSK, haar hebben gediagnosticeerd met een depressieve stoornis en een somatische symptoomstoornis, maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden. Uit psychiatrisch onderzoek door I-Psy (brief van 23 november 2020) is gebleken dat eiseres ook een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft, waarmee volgens eiseres evenmin rekening is gehouden. Eiseres krijgt wekelijks verschillende therapieën zoals EMDR en beeldende therapie en volgens de brief van I-Psy van 23 november 2020 zal zij starten met CGT-interventies, waardoor zij na afloop uitgeput is en tijd nodig heeft om te herstellen
1.5.3
De verzekeringsarts heeft in het rapport van 4 juni 2020 vermeld dat de verzekeringsarts die eiseres op het spreekuur van 21 januari 2019 heeft gezien, eiseres geen depressieve indruk vond maken en dat bij huidig onderzoek ook niet het geval is. Volgens de verzekeringsarts wordt op basis van de onderzoeksbevindingen tijdens het spreekuur gedacht aan persoonlijkheidsproblematiek. Omdat de gegevens van de behandelend sector niet overeenstemmen met de bevindingen tijdens het spreekuur, heeft de verzekeringsarts besloten om een psychiatrische expertise aan te vragen. De verzekeringsarts heeft vervolgens de bevindingen uit het expertiserapport overgenomen.
In het expertiserapport is vermeld dat uit de meegezonden en meegenomen gegevens (opmerking rechtbank: waaronder de informatie van HSK en I-Psy) blijkt dat eiseres wordt behandeld onder de diagnoses depressieve stoornis, somatische symptoomstoornis en andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Deze diagnoses worden volgens het expertiserapport gekenmerkt door pathologische somberheid, anhedonie, excessieve gedachten, gevoelens en gedragingen samenhangend met lichamelijke klachten en symptomen kenmerkend voor een trauma of stressor, maar die niet voldoet aan de diagnose PTSS. In het expertiserapport is vervolgens vermeld dat eiseres anamnestisch gedeeltelijk aan dat beeld voldoet. Gezien de score van 8 op 16 vragen, is echter de vraag hoe betrouwbaar deze anamnese is. Een dergelijke score vormt volgens het expertiserapport een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie. Deze indruk wordt volgens het expertiserapport versterkt door de heftige pijnklachten die eiseres claimt tijdens het onderzoek, maar die nergens tijdens het psychiatrisch onderzoek leiden tot merkbare problemen. De klachtenpresentatie imponeert demonstratief en theatraal. Er is sprake van gebrek aan detaillering van de klachten. De klachten blijven ook bij doorvragen vaag en vertonen tegenstrijdigheden. Het doorvragen leidt meerdere malen tot weerstand en irritatie. Het constante in plaats van intermitterende aanwezigheid van de klachten is volgens het expertiserapport niet passend bij een psychiatrische stoornis. De klachten mogen daarom niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De diagnoses (de rechtbank begrijpt: de diagnoses van de behandelend sector) kunnen om die reden binnen het expertise onderzoek niet worden bevestigd. De algemene presentatie geeft volgens het expertiserapport geen aanleiding om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te veronderstellen, zoals bijvoorbeeld een – klinisch merkbare – depressie of psychose. In het expertiserapport is geadviseerd om de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan de psychosociale omstandigheden. In termen van de DSM classificatie is daarmee volgens het expertiserapport sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 13 oktober 2020 geen aanleiding gezien voor andere overwegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de visie van de behandelaars van HSK en I-Psy betrokken in de heroverweging in bezwaar. In reactie op de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend overwogen in het rapport van 28 december 2020 dat de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis na de datum in geding is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat in bezwaar met deze problematiek al rekening is gehouden door beperkingen aan te nemen ten aanzien van het hanteren van conflicten, het begeleiden van derden en het uitvoeren van leidinggevende functies . Ondanks dat de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis tijdens de heroverweging in bezwaar nog niet bekend was, zijn de logisch samenhangende uitingen van ziekte getest en werden de beperkingen passend bij aard en ernst van deze problematiek aangenomen. Uitgaande van de diagnose is aannemelijk dat deze problematiek al langere tijd (dus ook per datum in geding) aanwezig is. Verder leidt het aannemen van deze problematiek niet tot ernstige beperkingen. Eiseres heeft hiermee volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep langdurig kunnen functioneren op het werk en in haar dagelijks leven.
1.5.4
De rechtbank kan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en het expertiserapport volgen en neemt die over. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het standpunt van eiseres dat extra beperkingen aangenomen moeten worden. Voor zover eiseres aanvoert dat uit de brief van 23 november 2020 van I-Psy volgt dat zij zal starten met behandelingen waarna zij hersteltijd nodig heeft, oordeelt de rechtbank dat dit na de datum in geding zal zijn en daarmee dus geen rekening wordt gehouden bij deze beoordeling.
Burn-out1.5.5 Eiseres voert aan dat zij diverse klachten heeft door een burn-out die door haar huisarts is geconstateerd op 27 juli 2018. Volgens eiseres kan uit de brief van haar huisarts van 24 november 2011 worden afgeleid dat de burn-out nog niet over is.
1.5.6
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 december 2020 in reactie op de beroepsgronden overwogen dat met deze problematiek rekening is gehouden.
1.5.7
De rechtbank overweegt dat uit de brief van de huisarts van 24 november 2020 blijkt dat eiseres sinds 2018 mentale klachten heeft die in het begin zijn geduid als burn-out/surmenage. In 2019 is eiseres doorverwezen, waarna (samengevat) andere diagnoses zijn gesteld. De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) volgen en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen.
Prikkelbare darmsyndroom (IBS-C)
1.5.8
Eiseres voert aan dat door Maag-, Darm-, Leverarts Van Vliet prikkelbare darmsyndroom (IBS-C) is gediagnosticeerd. Eiseres heeft daardoor op onverwachte momenten het gevoel alsof zij met een mes in haar buik wordt gestoken en de pijn loopt van haar buik door naar haar vagina en billen. Op die momenten doet zitten op een stoel pijn, kan eiseres niet lopen en alleen maar liggen. Als zij werkzaamheden zou verrichten dan zal eiseres op onaangekondigde momenten uitvallen.
1.5.9
De verzekeringsarts heeft in het rapport van 4 juni 2020 de diagnose Irritable bowel syndrome (afgekort I.B.S) opgenomen. Ook heeft de verzekeringsarts in de overwegingen en FML opgenomen dat in verband met de buikklachten de werkplek zich in de nabijheid van een toilet dient te bevinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die beperking in de FML overgenomen.
1.5.10
De rechtbank overweegt dat eiseres geen medische informatie heeft ingebracht waaruit blijkt dat de medische beoordeling onjuist is en er meer beperkingen moeten worden aangenomen.
Zware migraine1.5.11 Eiseres voert aan dat uit de brief van de huisarts van 30 juli 2020 volgt dat eiseres al in 2014 is gediagnosticeerd met migraine. Volgens eiseres viel zij in haar verschillende banen minstens twee à drie keer per maand uit met een migraineaanval. De migraine komt volgens eiseres op onverwachte momenten en zij is die dagen tot niets in staat. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee onvoldoende rekening gehouden.
1.5.12
De verzekeringsarts heeft in het rapport van 4 juni 2020 de diagnose migraine overgenomen. In de overwegen is door de verzekeringsarts opgenomen dat migraine doorgaans een Ziektewetzaak is. Volgens de verzekeringsarts heeft eiseres in het verleden niet of nauwelijks verzuimd vanwege de migraine, omdat zij doorwerkte met medicatie. Er is volgens de verzekeringsarts geen valide verzekeringsgeneeskundige grond om aan te nemen dat dat nu anders is. De geclaimde toename van pijnklachten past volgens de verzekeringsarts bij de in de expertise beschreven aggraverende klachtenpresentatie.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 13 november 2020 vermeld dat met ‘een Ziektewetzaak’ wordt bedoeld dat met de bij eiseres bekende migraine van 1 tot 2 keer per maand gedurende 2 tot 3 dagen, geen sprake is van excessief verzuim. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt er daarom bij de WIA-beoordeling geen rekening mee gehouden, maar zal het wel onder de ZW vallen.
1.5.13
De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) volgen en neemt de conclusies over. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er extra beperkingen moeten worden aangenomen.
RSI-klachten aan de rechterarm, -pols en -hand.1.5.14 Eiseres voert aan dat op 27 juli 2018 door de huisarts RSI is gediagnosticeerd aan haar rechterarm, -pols en -hand. Eiseres ervaart daardoor meer beperkingen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen in de FML.
1.5.15
De verzekeringsarts vermeldt in het rapport van 4 juni 2020 de diagnose klachten pols/hand geduid als RSI (huisarts 27 juli 2018), gegeneraliseerde pijn. Verder overweegt de verzekeringsarts dat de geclaimde toename van pijnklachten past bij de in de expertise beschreven aggraverende klachtenpresentatie. Hetzelfde geldt voor de generaliseerde pijn die ze tijdens het spreekuur verzekeringsarts beschrijft als ‘in alle gewrichten’ en bij de expertise als ‘pijn in hoofd, nek spierpijn’. In de Ziektewet vulde ze in klachten van de rechter vingers te hebben. De huisarts schrijft op 27 juli 2018 over nek-, schouder- en rechter armklachten (RSI) en psychische klachten. Voor zover er in het verleden sprake is geweest van fysieke overbelasting kan geconcludeerd worden dat daar na de ziekmelding van 8 maart 2018 geen sprake meer van is geweest gezien het lege dagverhaal. Voor RSI is volgens de verzekeringsarts kenmerkend dat er geen objectiveerbare afwijkingen zijn. De claimklachten met veel pijn passen bij de interpretaties van de psychiater in de expertise. Rust is hier niet aangewezen. In verband met deze klachten zullen volgens de verzekeringsarts wel beperkingen voor zware fysieke belasting worden gesteld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 13 oktober 2020 vermeld dat de beperkingen ten aanzien van zware fysieke belasting, ter voorkoming van overbelasting, passend zijn bij het bij eiseres vastgestelde ziektebeeld, een combinatie van psychische en somatische factoren, waarbij geen objectiveerbare structurele afwijkingen werden geconstateerd.
1.5.16
De rechtbank kan de conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) volgen. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen.
Oogklachten1.5.17 Eiseres voert aan dat zij een bril draagt, dat zij last heeft van prikkelende ogen en dat zij flauw valt als zij te lang achter een computer zit. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weinig beperkingen voor haar oogklachten opgenomen in de FML.
1.5.18
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 december 2020 onder meer opgenomen dat met de oogklachten rekening is gehouden bij het vaststellen van beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
1.5.19
De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar niet uitgebreid op de door eiseres ervaren oogklachten is ingegaan, maar eiseres heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen voor de door haar ervaren oogklachten.
Overige producties1.5.20 Eiseres legt nog een viertal producties over ter onderbouwing van haar klachten. Het gaat om:
a) de brief van I- Psy van 23 november 2020;
b) de brief van de huisarts van 24 november 2020;
c) de brief van de manueel therapeut van 4 december 2020;
d) de brief van I-Psy van 30 april 2021.
1.5.21
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 december 2020 gemotiveerd gereageerd op de brieven genoemd onder a en b. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 december 2020 gemotiveerd gereageerd op de brief genoemd onder c. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv aangevuld dat een manueel therapeut geen arts is en zodoende geen medische diagnoses mag stellen en dat niet is gebleken dat de manueel therapeut een verzekeringsgeneeskundige achtergrond heeft of kennis heeft van de systematiek die wordt gebruikt bij het invullen van een FML.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 4 juni 2021 gereageerd op de brief onder d.
1.5.22
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en neemt deze over. Dat geldt ook voor de aanvulling door de gemachtigde van het Uwv ten aanzien van het stuk onder c.
1.6
De arbeidskundige kant van het besluit
1.6.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie voorbeeldfunctie geselecteerd: schadecorrespondent (SBC-code 516080), administratief medewerker, correspondent
(SBC-code 515100) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100).
1.6.2
Eiseres voert diverse redenen aan waarom zij de geselecteerde voorbeeldfuncties niet kan verrichten.
1.6.3
De rechtbank constateert dat die redenen allen medisch van aard zijn. Zoals de rechtbank hiervoor onder 1.5 heeft overwogen, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de FML onjuist is. Uitgaande van de juistheid van de FML, is er geen grond voor het oordeel dat eiseres de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde voorbeeldfuncties niet zou kunnen verrichten.
1.7
Conclusie1.7.1 Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan eiseres met ingang van 5 maart 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
2. Zaak over de ZW-uitkering (21/1970)
2.1
Feiten
2.1.1
Eiseres heeft vanaf 5 maart 2020 een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Op 30 november 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld, omdat I-Psy een extra diagnose heeft gesteld, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis. Vervolgens heeft het Uwv primair besluit II en bestreden besluit II genomen, zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2.2
Het geschil
2.2.1
Volgens het Uwv heeft eiseres vanaf 30 november 2020 geen recht op een
ZW-uitkering, omdat zij geschikt was voor haar eigen werk, te weten de (in de WIA-zaak) geselecteerde voorbeeldfuncties.
Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. Eiseres vindt dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij door de nieuwe diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis toegenomen arbeidsongeschikt is. Ook vindt eiseres dat zij de in de WIA-zaak geselecteerde voorbeeldfuncties niet uitvoeren.
2.3
Beoordelingskader van de rechtbank
2.3.1
In de zaak over de ZW-uitkering heeft de rechtbank gekeken of het Uwv de regels die in de ZW staan goed heeft toegepast. In deze zaak is het zo dat het Uwv dit soort besluiten over arbeidsongeschiktheid en ziekte in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Verder is het zo dat iemand die het niet eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dat moet onderbouwen met (andere) medische stukken. De rechtbank kan niet zomaar zelf zeggen dat een verzekeringsarts tot een onjuiste medische conclusie is gekomen. Dat betekent ook dat hoe iemand zich zelf voelt, zonder medische onderbouwing, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen. In deze zaak wordt de gezondheidstoestand van eiseres beoordeeld op de datum 30 november 2020. Dat is de datum in geding.
2.4
De medische kant van het besluit – zorgvuldigheid
2.4.1
Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig onderzoek heeft verricht omdat hij zich baseert op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de WIA-zaak. Eiseres vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de WIA-zaak onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en de klachten voortvloeiend uit de borderline persoonlijkheidsstoornis onvoldoende heeft meegewogen.
2.4.2
De bedrijfsarts heeft eiseres telefonisch gesproken op het spreekuur van 6 januari 2021 en heeft de door eiseres verstrekte medische informatie van haar huisarts en haar behandelaar van I-Psy meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en heeft eiseres telefonisch gesproken op de hoorzitting van
25 maart 2021. In de medische overwegingen wordt de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis genoemd en er wordt overwogen welke invloed dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op de belastbaarheid van eiseres.
2.4.3
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek in onzorgvuldig is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek in de WIA-zaak onzorgvuldig was, dat de door eiseres verstrekte medische informatie in de beoordeling is betrokken en dat het dossier veel medische informatie bevatte vanwege de (recente) WIA-beoordeling.
2.5
De medische kant van het besluit – beoordeling
2.5.1
Eiseres voert in haar beroepschrift vrijwel dezelfde gronden en onderbouwing aan en legt dezelfde producties over als zij in de WIA-zaak heeft gedaan. De rechtbank zal die niet nogmaals behandelen en verwijst naar de overwegingen in de WIA-zaak. Nieuw in de ZW-zaak is dat eiseres aanvoert dat haar klachten zijn toegenomen door de recent gediagnosticeerde borderline persoonlijkheidsstoornis. Volgens eiseres zijn de klachten uit de borderline persoonlijkheidsstoornis door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende meegewogen.
2.5.2
De bedrijfsarts heeft in zijn rapport van 19 januari 2021 overwogen dat eiseres medische informatie van de huisarts en van haar behandelaar van I-Psy heeft gestuurd. Volgens de bedrijfsarts geeft die informatie geen reden om een andere belastbaarheid aan te nemen dan al is vastgesteld bij de WIA-beoordeling en in bezwaar. Een nieuwe diagnose is volgens de bedrijfsarts niet per definitie een reden om de belastbaarheid aan te passen. Haar reeds bekend klachten zijn volgens de bedrijfsarts door het stellen van een diagnose niet veranderd en dus ook de belastbaarheid niet. De (bijgestelde) FML die is opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en waarop de beslissing van 28 december 2020 (de rechtbank begrijpt: de beslissing op bezwaar in de WIA-zaak van 22 oktober 2020) is gebaseerd is volgens de bedrijfsarts nog onverminderd van kracht. De bedrijfsarts concludeert dat er onvoldoende redenen zijn om af te wijken van het standpunt van de collega’s bij de WIA-beoordeling en in bezwaar. Daarom concludeert de bedrijfsarts dat eiseres onverminderd geschikt geacht kan worden voor (minimaal één van) de geduide functies. Er is volgens de bedrijfsarts geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Vanaf datum ziekmelding is eiseres volgens de bedrijfsarts als niet toegenomen arbeidsongeschikt en doorlopend geschikt voor de passende functies conform de eerdere schatting te beschouwen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 maart 2021 overwogen dat op grond van alle voorliggende gegevens het primaire oordeel in stand kan blijven en de redenering van de primaire verzekeringsarts gevolgd kan worden. De bij de WIA-beoordeling geduide functies zouden per datum in geding nog steeds mogelijk moeten zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De belastbaarheid van eiseres per datum in geding is namelijk aannemelijk niet wezenlijk anders dan bij de WIA-beoordeling. Eiseres claimt per datum in geding, net als bij de WIA-beoordeling, een vrijwel volledig onvermogen op basis van een combinatie van psychische klachten en fysieke klachten. Het klachtenpatroon en de claim is daarbij per datum in geding volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed vergelijkbaar met het klachtenpatroon en de claim bij de WIA-beoordeling. In objectiveerbare fysieke pathologie is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen wezenlijke verandering opgetreden. De psychische klachten en de daaruit volgende claim zijn ook zeer goed vergelijkbaar. Dat er een nieuwe diagnose is gesteld (borderline persoonlijkheidsstoornis) was de reden voor de hernieuwde ziekmelding. Dat er een nieuwe diagnose is gesteld is echter niet van doorslaggevend belang bij het vaststellen van de belastbaarheid. De klachten die bij het stellen van de diagnose aanwezig waren, waren ook reeds aanwezig bij de WIA-beoordeling en zijn toen meegewogen in de beoordeling. De manueel therapeut dient zich vanwege de aanwezige behandelrelatie te onthouden van oordelen tot belastbaarheid in arbeid. De manueel therapeut geeft daarbij mede beperkingen aan op gebieden die buiten haar expertise liggen. Daarnaast geeft de therapeut volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen blijk van inzicht hoe de weging van beperkingen conform het Schattingsbesluit tot stand komt.
2.5.3
De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen en neemt deze over.
2.6
De arbeidskundige kant van het besluit
2.6.1
Net als in de WIA-zaak voert eiseres aan dat zij de geselecteerde voorbeeldfuncties om medische redenen niet kan verrichten. Hierop is al ingegaan bij de overwegingen ten aanzien van de juistheid van de medische beoordeling. Er is geen grond voor het oordeel dat eiseres de geselecteerde voorbeeldfuncties niet zou kunnen verrichten en zij daarmee niet geschikt zou zijn voor ‘haar eigen werk’.
2.7
Conclusie2.7.1. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht per 30 november 2020 geen ZW-uitkering aan eiseres heeft toegekend. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beide beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
2 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.