ECLI:NL:RBMNE:2021:43

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
16/050660-20; 16/051684-18 TUL (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van openlijk geweld in bowlingcentrum te Maarssen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 januari 2021, stond een verdachte terecht voor openlijk geweld gepleegd op 5 januari 2020 in een bowlingcentrum te Maarssen. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een openbare terechtzitting op 29 december 2020. De officier van justitie, mr. T. van Haaren-Paulus, eiste een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M. Veldman, vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij betrokken was bij de confrontatie, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij geweld heeft gepleegd tegen de aangever. De verklaringen van de getuigen en de aangever zelf gaven onvoldoende bewijs dat de verdachte daadwerkelijk heeft geslagen of geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte mogelijk de-escalerend heeft gehandeld en niet de intentie had om geweld te gebruiken. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij, de aangever, had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg. Tevens werd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat deze te laat was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/050660-20; 16/051684-18 TUL (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [1996] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. van Haaren-Paulus en van hetgeen verdachte en mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda, alsmede hetgeen [A] , medewerker slachtofferhulp, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 januari 2020 in Maarssen, samen met anderen, in de [naam] openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Uit het dossier volgt dat verdachte de-escalerend wilde handelen. Hij probeerde medeverdachte [medeverdachte 1] al voor het incident mee te nemen, maar [medeverdachte 1] wilde dat niet. Verdachte heeft aangever weggetrokken bij [medeverdachte 1] nadat hij [medeverdachte 1] geduwd had. Verdachte is vervolgens door aangever in een nekklem gehouden en beiden zijn op de grond terechtgekomen. Uit de verklaringen van de getuigen en de beelden volgt niet dat verdachte verder enig aandeel in het geweld tegen aangever heeft gehad. Ook [medeverdachte 1] verklaart dat verdachte niets heeft gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer] (hierna: aangever). Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanwijzingen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangever verklaart dat verdachte (“dader 2”) hem bij zijn trui heeft vastgepakt ter hoogte van zijn borst en dat hij verdachte vervolgens in een soort klem heeft vastgepakt om hem onder controle te houden. Aangever verklaart dat hij verdachte in zijn beleving continu heeft vastgehouden, ook nadat zij samen op de grond waren terechtgekomen. Aangever verklaart dat hij verdachte op de grond naast zijn hoofd heeft geklemd om zich te beschermen tegen de trappen van [medeverdachte 1] (“dader 1”) en [medeverdachte 2] (“dader 3”). Aangever verklaart niet door verdachte te zijn geslagen of geschopt. Wel verklaart aangever dat verdachte hem met zijn vingers in zijn rechteroog heeft geprikt.
De verklaring die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd, komt op hoofdpunten overeen met de hiervoor weergegeven verklaring van aangever. Verdachte verklaart dat hij aangever heeft vastgepakt bij zijn trui, nadat hij had gezien dat aangever zijn broer [medeverdachte 1] een duw had gegeven. Verdachte verklaart dat aangever hem vervolgens in een klem heeft vastgepakt en dat zij vervolgens samen op de grond zijn terecht gekomen. Verdachte weet niet hoe zij samen op de grond zijn terechtgekomen. Verdachte verklaart dat hij aangever niet heeft geslagen of geschopt. Wel verklaart hij dat hij zich heeft verzet tegen aangever en dat hij heeft geprobeerd om zich uit de klem van aangever los te trekken. Verdachte ontkent aangever in zijn oog te hebben geprikt.
Dat verdachte aangever niet heeft geslagen of geschopt, vindt bevestiging in het dossier. Geen van de twee onafhankelijke getuigen heeft verklaard dat verdachte aangever heeft geslagen of geschopt. De getuige [getuige 1] , werkzaam bij [naam] , heeft alleen verklaard over geweldshandelingen gepleegd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De getuige [getuige 2] , ook een medewerker van [naam] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat twee personen aangever hebben geslagen en geschopt, maar het blijft onduidelijk of hij naast [medeverdachte 1] doelt op verdachte of op [medeverdachte 2] .
Uit de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , beide vrienden van de aangever, zou kunnen worden afgeleid dat verdachte aangever wel heeft geschopt en geslagen. De rechtbank hecht echter meer waarde aan het feit dat aangever niet verklaart dat verdachte hem heeft geslagen of geschopt en aan het feit dat ook de onafhankelijke getuigen daar niet (duidelijk) over verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank staat, gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen, vast dat verdachte aangever, nadat hij zag dat aangever zijn broer [medeverdachte 1] een duw had gegeven, bij zijn trui heeft vastgepakt ter hoogte van zijn borst. Voor de overige tenlastegelegde handelingen bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt. In dat verband overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangever dat verdachte hem in zijn rechteroog heeft geprikt geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De vraag is vervolgens of hieruit volgt dat verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat is immers vereist om tot een bewezenverklaring van openlijk geweld te kunnen komen.
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte, zoals hij zelf verklaart, niet het opzet had om geweld tegen aangever te gebruiken, maar met het vastpakken van aangever bij zijn trui enkel probeerde de confrontatie tussen aangever en zijn broer [medeverdachte 1] te stoppen. In dat verband acht de rechtbank ook van belang dat verdachte kort daarvoor al had geprobeerd om zijn broer, die kennelijk onder invloed van alcohol was, mee naar huis te krijgen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem ten laste gelegde feit.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.946,70. Dit bedrag bestaat uit € 1.196,70 materiële schade en € 750,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder eigen kosten draagt.

6.VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, nu de proeftijd verstreken is en de vordering te laat is aangebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken volgt dat de vordering meer dan drie maanden na het einde van de proeftijd, en derhalve te laat, is ingediend. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering. De rechtbank verklaart het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-051684-18
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 januari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2020 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in [naam] te Maarssen, in elk geval op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] tegen de borst/schouder te duwen en/of te slaan en/of (met kracht) bij de trui vast te pakken en/of (vervolgens) naar achteren te trekken en/of in zijn oog te prikken en/of meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lijf en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of een nekklem aan te leggen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen de grond te duwen en/of met een highkick tegen het hoofd te schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )