ECLI:NL:RBMNE:2021:4311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
8945782 UC EXPL 20-10712
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake koopovereenkomst van een dressuurpaard met non-conformiteit en bedrog

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] B.V. en [gedaagde sub 3] B.V. over de koop van een dressuurpaard. [Eiseres] heeft het paard gekocht van [gedaagde sub 1] voor een bedrag van € 20.730,00, maar heeft na de levering problemen ervaren met het paard, dat bokte en niet braaf was. Na een klinisch onderzoek door een dierenarts bleek het paard ernstige rugklachten te hebben, wat leidde tot euthanasie. [Eiseres] heeft de koopovereenkomst vernietigd wegens bedrog en vordert terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] mogelijk een verzwaarde motiveringsplicht heeft met betrekking tot de röntgenfoto's van het paard, die niet volledig zijn overgelegd. De rechter heeft [gedaagde sub 1] opgedragen om de onderzoeksresultaten van het röntgenologisch onderzoek van april 2019 in het geding te brengen, zodat [eiseres] haar vordering kan onderbouwen. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de stellingen en verweren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8945782 UC EXPL 20-10712 AP/1183
Vonnis van 18 augustus 2021
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.A.J. Jansen,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.A. Weda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de akte rectificatie tevens eisvermindering c.q. -wijziging met producties van [eiseres] ,
- de akte houdende producties van [gedaagde sub 1] ,
- de mondelinge behandeling op 19 juli 2021, waarvan door de griffier aantekening is gehouden,
- de pleitnotities van partijen, zoals voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Omwille van de leesbaarheid zal de kantonrechter partijen hieronder aanduiden als [eiseres] en [gedaagde sub 1] . Daar waar relevant zal onderscheid worden gemaakt tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is een bekende Nederlandse [.] , die op hoog niveau dressuur rijdt en daarnaast dressuurpaarden fokt en opleidt. Zij is directeur van [gedaagde sub 2] die op haar beurt directeur is van [gedaagde sub 3] . [eiseres] heeft les gehad van [gedaagde sub 1] . [eiseres] is 53 jaar oud en neemt als hobby soms deel aan wedstrijden in de hogere dressuurklassen. [eiseres] zocht een paard dat daarbij paste en heeft zich in dat kader tot [gedaagde sub 1] gewend. [gedaagde sub 1] heeft daarop het paard [naam paard] , (hierna te noemen “het paard”) te koop aangeboden.
2.2.
Omstreeks 16 september 2019 hebben [gedaagde sub 1] en [eiseres] onderhandeld over de prijs van het paard en zijn daarbij een koopprijs overeengekomen van € 20.730,00.
2.3.
Partijen hebben daarnaast afgesproken dat een bedrag van € 5.000,00 contant werd betaald en het restant per bank.
2.4.
Via een whatsapp bericht van 19 september 2019 vroeg [eiseres] aan [gedaagde sub 1] :
“is hij eigenlijk al gekeurd?”[gedaagde sub 1] heeft daar per whatsapp bericht op gereageerd met het antwoord:
“Ik heb hem helemaal op de foto gehad, alles goed! 1 rugwervel had mooier gekund maar is nog wel binnen de norm”.
2.5.
Het paard is in opdracht van [eiseres] op 27 september 2019 klinisch gekeurd, zonder nader röntgenologisch onderzoek, en op 2 oktober 2019 aan [eiseres] geleverd.
2.6.
Op 10 november 2019 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] laten weten dat zij problemen ervoer met het paard. Het paard zou bokken en niet braaf zijn en [eiseres] had het paard in training gegeven bij de heer [A] , om dit bokken af te leren.
2.7.
Nadat het paard in training was geweest bij [A] is hij in training gezet bij mevrouw [B] . Op 4 januari 2020 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] laten weten dat het paard ondanks deze trainingen bleef bokken en dat zij het niet aandurfde hem te berijden. [eiseres] besloot daarop het paard te verkopen. [eiseres] heeft via een Whatsapp bericht van 12 januari 2020 navraag gedaan bij [gedaagde sub 1] naar het rapport van de röntgenologische keuring om te gebruiken ten behoeve van de (door)verkoop van het paard. [gedaagde sub 1] heeft daarop geantwoord:
“Ik heb geen officieel rapport…er zijn toen foto’s gemaakt, Alles erop en eraan voor onszelf voordat ik er mee begon.”[eiseres] heeft daarop gevraagd:
“Denk je dat ik het nog bij de betreffende dierenarts kan opvragen?” [gedaagde sub 1] heeft daarop geantwoord: “
zal morgen even kijken of ik ze op CD heb”.[gedaagde sub 1] heeft echter daarna niet meer gereageerd, noch heeft zij de CD opgestuurd.
2.8.
Het paard werd echter niet verkocht en is met ingang van februari 2020 door de dochter van [eiseres] recreatief bereden. Er bleven echter problemen bestaan met het paard. Op 26 mei 2020 heeft [eiseres] [gedaagde sub 1] via een whatsapp bericht gevraagd:
“ [naam paard] wordt nu door [C (voornaam)] gedaan. Alleen wil ik hem laten checken op zijn rug. Hij heeft soms wat problemen die misschien die kant uit wijzen. Mag ik van jou de naam van de dierenarts die destijds voor jou de foto’s heeft gemaakt?”[gedaagde sub 1] heeft daarop geantwoord:
“ [organisatie 1] ”.
2.9.
Op 18 juni 2020 heeft [eiseres] het paard door dierenarts de heer [D] , werkzaam bij [organisatie 2] , klinisch laten onderzoeken. Het paard bleek veel pijn aan de rug te hebben. Naar aanleiding daarvan heeft [D] röntgenfoto’s laten maken van de rug. Hier kwam uit dat sprake was van een rugaandoening, te weten ernstige kissing spines met overriding over een gebied van 5 wervels (T13 tot T18), waarnaast ook nog sprake was van ernstige osteolyse en cysteuze laesies. [D] adviseerde het paard vanwege de ernstige pijnklachten direct te euthanaseren en dat heeft [eiseres] vervolgens ook laten doen. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] diezelfde dag gebeld en [gedaagde sub 1] heeft toegezegd de CD met foto’s te zullen sturen.
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft [eiseres] op 20 juni 2020 een e-mail gestuurd met daarin zeven röntgenfoto’s. Op deze foto’s staat dat deze op 5 april 2019 zijn gemaakt door [organisatie 1] . Vier foto’s vermelden “NECK” en drie foto’s vermelden “BACK”. De derde foto van de rug betrof echter een kopie van de eerste. [eiseres] heeft dit bij [gedaagde sub 1] gemeld en op 4 augustus 2020 gevraagd om de ontbrekende foto. [gedaagde sub 1] heeft daarop nogmaals een e-mail gestuurd met 6 foto’s (die zij al eerder had gestuurd) en heeft aangegeven dat dit alles was wat zij had.
2.11.
Op 29 juni 2020 heeft [D] zijn bevindingen schriftelijk aan [eiseres] bevestigd. In die brief schrijft hij onder meer:
“Gezien de veranderingen en de ernst van de aandoening is mijns inziens dit probleem al gedurende langere tijd aanwezig en niet ontwikkeld in 8 maanden tijd.”
2.12.
[eiseres] heeft vervolgens dierenarts drs. [E] de röntgenfoto’s van [organisatie 1] laten vergelijken met die van [D] . [E] heeft verklaard:
“1. Op de set van [organisatie 1] ontbreken thoracale wervels T15 t/m T18 en de alle lumbale wervels. Deze thoracale wervels en de eerste twee lumbale spinaaluitsteeksels zijn die waar de meeste veranderingen op zichtbaar zijn.
2. Deze afwijkingen op de röntgenfoto’s van [organisatie 2] zijn zeer ernstig waarbij ze in de hoogste classificering van kissing spines vallen”.
2.13.
Bij brief van mr M.A.J. Jansen aan [gedaagde sub 3] heeft [eiseres] de bevindingen van [D] en [E] kenbaar gemaakt, heeft zij de koop vernietigd wegens bedrog, c.q. ontbonden wegens wanprestatie en terugbetaling van de koopsom en schadevergoeding gevorderd op grond van bedrog c.q. onrechtmatige daad.
2.14.
[gedaagde sub 1] heeft verweer gevoerd en is niet tot betaling over gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om aan haar te voldoen € 25.810,88 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2020 tot de voldoening en € 1.232,87 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Primair stelt [eiseres] dat sprake is van bedrog. Subsidiair stelt [eiseres] dat sprake is van dwaling. Meer subsidiair stelt [eiseres] dat de koopovereenkomst nietig is omdat deze een zwartgeld beding bevat. Meest subsidiair stelt [eiseres] dat sprake is van non-conformiteit. [eiseres] stelt dat het paard al bij het röntgenologisch onderzoek van april 2019 een ernstige rugafwijking moet hebben gehad. Zij stelt dat [gedaagde sub 1] dat moet hebben geweten en dit opzettelijk niet heeft meegedeeld, dan wel dat [gedaagde sub 1] gezegd heeft dat er een volledig röntgenologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, maar dat dit in werkelijkheid niet het geval was, omdat de röntgenfoto’s die [gedaagde sub 1] haar in augustus 2020 heeft toegezonden onvolledig zijn. Tot slot stelt [eiseres] dat zij nadrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij een paard wilde dat braaf was, passende bij haar leeftijd, en dat gebruikt zou kunnen worden als dressuurpaard. Het paard heeft daaraan van het begin af aan niet voldaan. Hoewel de koopovereenkomst is gesloten met [gedaagde sub 3] , spreekt [eiseres] ook [gedaagde sub 1] aan voor zover sprake is van feitelijke handelingen, die volgens [eiseres] onrechtmatig zijn.
Daarnaast stelt [eiseres] dat de overeenkomst nietig is omdat daarin een zwartgeld beding is opgenomen. Dat beding ziet op het gedeeltelijk zwart betalen van de koopprijs, dat door [gedaagde sub 1] als voorwaarde werd gesteld voor de verkoop. Het beding is onverbrekelijk verbonden met de rest van de overeenkomst die daarom nietig is, aldus [eiseres] .
3.3.
[eiseres] maakt naast terugbetaling van de aankoopprijs (verminderd met de slachtwaarde) aanspraak op schadevergoeding, nu zij veel kosten heeft gemaakt om het paard te trainen en te laten behandelen. [eiseres] vordert onder andere trainings- en stallingskosten, kosten van de verzorging en kosten van de keuring en de dierenarts. [eiseres] maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [gedaagde sub 1] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.4.
[gedaagde sub 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde sub 1] heeft, kort gezegd, gesteld dat zij het paard in april 2019 door het röntgencentrum op de foto heeft laten zetten, en dat deze foto’s zijn beoordeeld door de heer [F] , die werkzaam is bij dat röntgencentrum en door wie zij een dergelijke beoordeling vaker, en naar tevredenheid, heeft laten uitvoeren. De röntgenfoto’s die zij in april 2019 heeft laten maken waren voor eigen gebruik. [gedaagde sub 1] stelt de foto’s zelf niet te hebben gezien, maar uitsluitend te zijn afgegaan op het oordeel van [F] . Verder stelt [gedaagde sub 1] dat het paard, toen het nog bij haar was, nooit afwijkend gedrag heeft vertoond en dat er nooit sprake was van problemen met de rug. [gedaagde sub 1] stelt dat de rugaandoening moet zijn ontstaan in de periode na de levering en mogelijk is veroorzaakt door een ongeval of verkeerd gebruik, maar in ieder geval door een omstandigheid die voor rekening en risico van [eiseres] hoort te komen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
[eiseres] heeft gecontracteerd met [gedaagde sub 3] . Laatstgenoemde wordt in deze procedure aangesproken als contractspartij. [gedaagde sub 1] wordt aangesproken als middellijk bestuurder van [gedaagde sub 3] voor zover de vorderingen zien op feitelijke handelingen van [gedaagde sub 1] die mogelijk, al dan niet op grond van bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW), dan wel artikel 6:162 BW, onrechtmatig zijn. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vordering jegens deze twee gedaagde partijen.
4.2.
[eiseres] heeft echter niet onderbouwd, noch in de stukken, noch desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling, op welke rechtsgrond [gedaagde sub 2] in deze procedure is betrokken. [eiseres] heeft slechts gesteld dat zij [gedaagde sub 2] “zekerheidshalve” in de procedure heeft betrokken, zonder te stellen of te onderbouwen welk verwijt aan haar kan worden gemaakt. Dat is niet voldoende om een partij in rechte te kunnen betrekken. De vordering jegens [gedaagde sub 2] zal daarom wegens het ontbreken van proces-belang niet ontvankelijk worden verklaard.
Nietigheid
4.3.
[eiseres] stelt zich (onder meer) op het standpunt dat de overeenkomst nietig is, omdat daarin een zogenaamd zwartgeld beding is opgenomen. Hoewel [eiseres] deze stelling aanmerkt als haar meer subsidiaire stelling zal de kantonrechter deze stelling eerst bespreken. Wanneer deze stelling op gaat, kan bespreking van de overige rechtsgronden immers achterwege blijven.
4.4.
Een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, is nietig. Een afspraak tot doelbewust ontduiken van de verplichting belasting te betalen dient te worden gekwalificeerd als een beding dat in strijd is met de openbare orde en dus nietig. De vraag die voorligt is echter of dit, zoals [eiseres] stelt, de hele overeenkomst aantast.
4.5.
Uitgangspunt is dat, indien een grond van nietigheid slechts een deel van een rechtshandeling betreft, deze rechtshandeling voor het overige in stand blijft voor zover deze, gelet op inhoud en strekking van de handeling, niet in onverbrekelijk verband met het nietige deel staat.
In het onderhavige geval staat buiten kijf dat [gedaagde sub 1] het paard wilde verkopen tegen een bepaalde prijs, en dat [eiseres] bereid was die prijs te voldoen. Het deel van de afspraak dat door nietigheid wordt aangetast is de wijze waarop vervolgens, in overleg met [eiseres] , een deel van de betaling heeft plaatsgevonden. Het wegdenken daarvan tast naar het oordeel van de kantonrechter de rest van de overeenkomst niet aan, zodat de vordering, voor zover gegrond op nietigheid van de overeenkomst, dient te worden afgewezen.
De overige grondslagen
4.6.
De overige grondslagen voor de vordering van [eiseres] zijn gelegen in een al dan niet voorafgaand aan de koop bij [gedaagde sub 1] bekende rugafwijking van het paard. Over het bestaan van die afwijking, althans over de vraag op welk moment deze afwijking en de te verwachten consequenties daarvan bekend zijn geweest, bestaat vooralsnog onduidelijkheid. Deze onduidelijkheid bestaat voornamelijk doordat er een discrepantie bestaat tussen, aan de ene kant, de mededelingen van [gedaagde sub 1] voorafgaand aan de koop:
“Ik heb hem helemaal op de foto gehad, alles goed! 1 rugwervel had mooier gekund maar is nog wel binnen de norm”en op 12 januari 2020: “
Ik heb geen officieel rapport…er zijn toen foto’s gemaakt, Alles erop en eraan voor onszelf voordat ik er mee begon.”,en anderzijds het feit dat bij de door [gedaagde sub 1] in augustus 2019 opgestuurde foto’s het deel waarop de afwijkende rugwervels te zien zouden moeten zijn ontbreekt.
4.7.
Van belang is dat de koop in onderhavige zaak een paard betreft, dat wil zeggen, levende have. Ten tijde van de koop was het een zogenaamd jong en groen paard, dat nog volop in ontwikkeling was. Naar de kantonrechter begrijpt, komt de aandoening “kissing spines” vaker voor en hoeft niet zonder meer te betekenen dat een paard niet (als dressuurpaard) bereden kan worden. De aandoening kan veroorzaakt worden door een aangeboren aanleg in combinatie met (verkeerde) belasting, of kan worden veroorzaakt door een trauma, zoals een val. Bij dit paard is in juni 2019 geconstateerd dat de aandoening zodanig ernstig was, dat het paard niet zonder pijn kon leven, ook niet als het alleen maar in de wei stond. De vraag die partijen verdeeld houdt is: was deze aandoening al aanwezig vóór de verkoop en zo ja, wist [gedaagde sub 1] dat en heeft zij dit (opzettelijk) niet gemeld, of is de aandoening na de levering ontstaan, in welk geval [gedaagde sub 1] niets te verwijten valt.
Bedrog
4.8.
[eiseres] stelt primair dat sprake is van bedrog en doet een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst wegens bedrog (artikel 3:44 lid 1 BW). Van bedrog is volgens de wet sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
4.9.
[eiseres] stelt in dat kader dat [gedaagde sub 1] moet hebben geweten van de ernstige rugafwijking van het paard, of in ieder geval van het feit dat niet de hele rug was gefotografeerd én de beschikbare foto’s niet waren beoordeeld door een daartoe bevoegde persoon, nu de heer [F] geen dierenarts is. [eiseres] meent dat [gedaagde sub 1] dit opzettelijk heeft verzwegen en opzettelijk en ten onrechte de indruk heeft gewekt dat zij een goed paard verkocht.
4.10.
[eiseres] heeft het paard vóór de levering klinisch laten keuren en heeft daarbij afgezien van een röntgenologisch onderzoek. Het is gebruikelijk een paard te keuren bij aankoop om vast te stellen of het paard dat is geleverd gezond is. [eiseres] heeft afgezien van een röntgenologisch onderzoek, omdat [gedaagde sub 1] haar desgevraagd heeft laten weten: “Ik heb hem helemaal op de foto gehad, alles goed! 1 rugwervel had mooier gekund maar is nog wel binnen de norm”. Hoewel [eiseres] op dat moment niet om de foto’s gevraagd heeft, mocht zij er gelet op de mate van professionaliteit en deskundigheid van [gedaagde sub 3] dan wel [gedaagde sub 1] , vanuit gaan dat die mededeling juist was. Toen het paard gedrag bleek te vertonen dat verband zou kunnen houden met rugklachten heeft [eiseres] in januari 2020 om de foto’s gevraagd. [gedaagde sub 1] heeft die niet opgestuurd. In mei 2020 heeft [eiseres] gevraagd naar de dierenarts die de foto’s had gemaakt, waarop [gedaagde sub 1] meedeelde dat dit [organisatie 1] was geweest. Toen [eiseres] later aangaf dat zij de foto’s daar niet kon opvragen, zegde [gedaagde sub 1] toe te kijken of ze over de CD met foto’s beschikte. [eiseres] hoorde daarna daar niet meer over. In augustus 2020 bleek, nadat [gedaagde sub 1] de foto’s alsnog naar [eiseres] had gestuurd, dat de foto’s incompleet waren en dat de röntgenfoto(’s) van het deel van de rug waarin de problemen zich hadden voorgedaan ontbrak(en).
4.11.
[gedaagde sub 1] heeft noch in haar stukken, noch tijdens de mondelinge behandeling een verklaring gegeven voor het feit dat zij ondanks meerdere verzoeken de foto’s aanvankelijk niet heeft toegezonden en niet heeft gemeld dat de foto’s niet waren beoordeeld door een dierenarts, terwijl het haar wel duidelijk was dat de aanleiding voor de verzoeken de aanhoudende klachten bij het paard betroffen en de wens bestond uit te zoeken of hiervoor een medische oorzaak kon bestaan. [eiseres] heeft immers gesteld, en [gedaagde sub 1] heeft dat niet betwist, dat er vanaf het begin af aan problemen zijn geweest met het paard, in die zin dat het paard niet braaf was, maar vaak aan het bokken, hetgeen het berijden door [eiseres] onmogelijk maakte. [eiseres] heeft deze problemen herhaaldelijk kenbaar gemaakt bij [gedaagde sub 1] . Dit waren problemen die zouden kúnnen worden veroorzaakt door rugklachten bij het paard. [gedaagde sub 1] heeft ook geen verklaring gegeven waarom zij niet over een complete set röntgenfoto’s beschikt, noch heeft zij naar aanleiding van deze procedure bij [organisatie 1] nagevraagd of zij de volledige set kon krijgen.
4.12.
Om te kunnen komen tot de vaststelling dat sprake is van bedrog is nodig dat komt vast te staan dat er röntgenfoto’s van de gehele rug zijn gemaakt, dat daarop te zien is dat er een afwijking bestaat van zodanige aard dat het paard niet als dressuurpaard kan worden gebruikt en dat [gedaagde sub 1] daarvan op de hoogte is geweest. Nu [eiseres] de partij is die zich op de rechtsgevolgen van die stellingen beroept, ligt de bewijslast daarvan op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel bij [eiseres] .
4.13.
De rechter kan in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding vinden om te oordelen dat op de wederpartij van de benadeelde een verzwaarde motiveringsplicht rust (dat wil zeggen een verplichting om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar betwisting, teneinde de benadeelde voldoende aanknopingspunten te bieden voor het nader onderbouwen en zo nodig bewijzen van de door haar gestelde feiten). De kantonrechter ziet in deze zaak aanleiding om [gedaagde sub 1] te belasten met die verzwaarde motiveringsplicht. [eiseres] heeft immers onbetwist gesteld dat zij bij [organisatie 1] de gemaakte foto’s heeft opgevraagd, maar niet mocht ontvangen omdat zij geen opdrachtgever of (ten tijde van de opdracht) eigenaar van het paard was. [gedaagde sub 1] kan deze foto’s wel opvragen. Zoals hierna zal blijken, komt de kantonrechter bij beoordeling van de subsidiaire grondslagen tot dezelfde conclusie, zodat [gedaagde sub 1] zal worden opgedragen die foto’s op te vragen en in het geding te brengen. De verzwaarde motiveringsplicht houdt nadrukkelijk geen omkering van de bewijslast in. Dat wil zeggen dat de bewijslast wel bij [eiseres] blijft liggen, maar dat [gedaagde sub 1] gehouden is de desbetreffende stukken op te vragen en over te leggen, zodat [eiseres] die in haar bewijsvoering kan gebruiken.
Dwaling
4.14.
[eiseres] stelt subsidiair dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling.
4.15.
Artikel 6: 228 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. In onderhavige zaak heeft [eiseres] nadrukkelijk gevraagd of het paard gekeurd was en naar aanleiding van het bevestigende antwoord daarop afgezien van een eigen röntgenologisch onderzoek. [gedaagde sub 1] had moeten begrijpen dat [eiseres] , wanneer duidelijk was dat (nog) geen adequaat röntgenologisch onderzoek had plaatsgevonden, dat voorafgaand aan de levering alsnog had zullen doen, zoals zij ook een klinisch onderzoek heeft laten verrichten. Dit wordt niet anders indien vast komt te staan dat [gedaagde sub 1] er, zo mogelijk onterecht, ook vanuit was gegaan dat een compleet röntgenologisch onderzoek had plaatsgevonden. De wet bepaalt immers in datzelfde artikel dat ook sprake is van vernietigbaarheid wegens dwaling, indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
4.16.
[gedaagde sub 1] heeft in deze procedure gesteld dat zij het paard voordat zij het ging trainen volledig röntgenologisch heeft laten onderzoeken, dat wil zeggen röntgenfoto’s heeft laten maken van de gehele nek en rug en dat de conclusie van dat onderzoek was dat de nek en rug geen noemenswaardige afwijkingen vertoonden, met uitzondering van 1 nekwervel, die mooier had gekund. Zij heeft die stelling echter onderbouwd met een incomplete set röntgenfoto’s. Ook ten aanzien van de stelling dat sprake is van dwaling, omdat [gedaagde sub 1] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, draagt [eiseres] in beginsel de bewijslast. Maar ook hier heeft te gelden dat [eiseres] , doordat zij de gegevens van het röntgenologisch onderzoek niet mag opvragen omdat zij ten tijde van dat onderzoek geen eigenaar of opdrachtgever was, in bewijsnood verkeert. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter [gedaagde sub 1] ook ten aanzien van deze stelling opdragen de onderzoeksresultaten bij akte in het geding te brengen.
Non-conformiteit
4.17.
[eiseres] vordert meest subsidiair ontbinding van de koopovereenkomst wegens non-conformiteit, nu het paard volgens haar niet beantwoordt aan wat is overeengekomen. [eiseres] stelt dat zij heeft aangegeven dat zij een braaf paard wilde, geschikt voor haar leeftijd (53 jaar) en geschikt om op termijn mee te doen aan dressuurwedstrijden. [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat het paard voor dit doel was opgeleid en daarvoor ook geschikt was. [eiseres] stelt dat het paard niet geschikt was en wijt dit aan een ernstige rugafwijking bij het paard.
4.18.
Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. In dit geval is de rugafwijking van het paard in juni 2020 ontdekt, dat wil zeggen acht maanden na de levering. [eiseres] komt daarom geen beroep toe op het bewijsvermoeden uit dit artikel en zal moeten bewijzen dat de afwijking aan de rug bestond op het moment van levering. [eiseres] doet een beroep op Richtlijn (EU) 2019/771. In die Richtlijn wordt het bewijsvermoeden binnen een consumentenkoop gesteld op 12 maanden. De nieuwe regels voortvloeiend uit deze Richtlijn gelden echter voor koopovereenkomsten die vanaf 1 januari 2022 worden gesloten tussen een professionele verkoper en een consument. [eiseres] komt daarom geen beroep toe op die richtlijn.
4.19.
Het enkele feit dat een paard niet braaf is maakt niet direct dat sprake is van non-conformiteit. Datzelfde geldt voor het bestaan van een rugafwijking. Als echter uit de foto’s van april 2019 blijkt dat van een zodanige rugafwijking sprake is dat het paard nooit als dressuurpaard had kunnen worden gebruikt dan staat daarmee de non-conformiteit wel vast. [gedaagde sub 1] heeft daar immers voor ingestaan. Het is gelet op de hiervoor genoemde bewijslast verdeling in beginsel aan [eiseres] om te bewijzen dat er reeds in april 2019 sprake was van een zodanig ernstige rugafwijking.
4.20.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter [gedaagde sub 1] ook hier belasten met een verzwaarde motiveringsplicht, en haar in de gelegenheid stellen de onderzoeksresultaten van april 2019 in het geding te brengen.
4.21.
Ook wanneer komt vast te staan dat de röntgenfoto’s van april 2019 volledig zijn en daarop geen (ernstige) afwijking te zien is, zou sprake kunnen zijn van non-conformiteit. De aandoening kan immers zijn ontstaan in de periode tussen dat röntgenologisch onderzoek in april 2019 en de levering van het paard aan [eiseres] in oktober van dat jaar. In dat geval is aan de orde de vraag of [gedaagde sub 1] heeft voldaan aan haar mededelingsplicht en hoe dat zich verhoudt tot de onderzoeksplicht van [eiseres] .
4.22.
Over die situatie oordeelt de kantonrechter als volgt. Mocht blijken dat de rug van het paard in april 2019 in orde was, dan heeft [gedaagde sub 1] voldaan aan haar mededelingsplicht. Het enkele feit dat na de levering bleek dat het paard ongeschikt was voor [eiseres] om te berijden betekent op zichzelf niet dat sprake is van non-conformiteit zoals bedoeld in de wet. Hoe een jong en groen paard zich in de loop van de ontwikkeling gaat gedragen is immers een toekomstige omstandigheid, die voor [gedaagde sub 1] niet voorzienbaar was en bovendien in hoge mate afhankelijk is van de wijze waarop het paard bereden of getraind wordt. Deze zaken liggen geheel buiten de invloedssfeer van [gedaagde sub 1] en zij kan daarop niet worden aangesproken. In dat geval prevaleert de onderzoeksplicht van [eiseres] . [eiseres] had, indien zij dat had gewild, het paard vlak voor de levering alsnog kunnen onderwerpen aan een röntgenologisch onderzoek. [eiseres] stelt weliswaar dat zij niet wist dat het onderzoek in april al had plaatsgevonden, maar gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] heeft gesuggereerd dat dit later was. Het was ook niet zodanig lang voor de kooponderhandelingen dat [gedaagde sub 1] dit nadrukkelijk had moeten melden. Niet gebleken is dat [eiseres] heeft gevraagd naar de datum van dat onderzoek, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
Conclusie
4.23.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter [gedaagde sub 1] eerst in de gelegenheid stellen de resultaten van het röntgenonderzoek, door [organisatie 1] verricht in april 2019, op te vragen en bij akte in het geding te brengen, alsmede daarop een toelichting te geven. [eiseres] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld op die akte te reageren.
4.24.
De kantonrechter zal in afwachting daarvan alle beslissingen aanhouden, evenals de beoordeling van de overige stellingen en verweren met betrekking tot onder meer de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en de door [eiseres] gestelde schade.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 15 september 2021te 9.30 uur, waar [gedaagde sub 1] bij akte de onderzoeksresultaten van het röntgenologisch onderzoek van april 2019 in het geding dient te brengen;
5.2.
bepaalt dat vervolgens [eiseres] in de gelegenheid zal worden gesteld om binnen een termijn van 4 weken daarop schriftelijk te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.