ECLI:NL:RBMNE:2021:4375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
UTR 20/4280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verzoeker, vertegenwoordigd door drs. E. Haaksman, had op 8 juni 2021 verzocht om vergoeding van zijn proceskosten na het intrekken van zijn beroep. Dit beroep was eerder ingediend tegen een besluit van verweerder van 21 oktober 2020, waartegen verzoeker in beroep was gegaan. Tijdens de zitting op 11 mei 2021 is het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven zijn standpunt te heroverwegen. Op 21 mei 2021 heeft verweerder zijn standpunt schriftelijk nader bepaald en is tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoeker, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen, kon de rechtbank op verzoek van verzoeker verweerder veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft zich niet verzet tegen de vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,-, gebaseerd op de aanwezigheid van de gemachtigde bij de zitting. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat hij op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Verzoeker kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK [MIDDEN-NEDERLAND]

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: drs. E. Haaksman),
en

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker van 8 juni 2021 om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 12 juli 2021 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 21 oktober 2020 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Het beroep is besproken op de zitting van 11 mei 2021. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader te bepalen. Op 21 mei 2021 heeft verweerder zijn standpunt schriftelijk nader bepaald en is hij tegemoet gekomen aan de bezwaren van verzoeker. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder verzet zich desgevraagd niet tegen een vergoeding van de proceskosten van verzoeker.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 748,- (1 punt voor het voor het aanwezig zijn van de gemachtigde (derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand) bij de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De overige genoemde kosten hoeft verweerder niet te vergoeden, omdat dit geen kosten zijn die volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 29 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen.)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’sGravenhage.