In deze zaak vordert de moeder terugbetaling van door haar zoon overgemaakte bedragen vanaf haar bankrekening. De zoon, die van 2013 tot 2019 als mantelzorger fungeerde, wordt niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording. De rechtbank wijst de vordering af, omdat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 7 juli 2021. De moeder had haar eis verminderd van € 35.000 naar € 31.000, na erkenning van vier schenkingen aan haar kleinkinderen. De zoon betwistte de vordering en stelde dat hij bereid was om een bedrag van € 19.159 aan de bewindvoerder over te maken. De rechtbank oordeelt dat de bewindvoerder als formele procespartij optreedt, terwijl de moeder als materiële procespartij wordt aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en wijst deze af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank veroordeelt de zoon tot betaling van € 19.159 aan de bewindvoerder, te vermeerderen met wettelijke rente, en verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.