ECLI:NL:RBMNE:2021:4376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
516088
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van door zoon overgemaakte bedragen aan moeder onder bewind

In deze zaak vordert de moeder terugbetaling van door haar zoon overgemaakte bedragen vanaf haar bankrekening. De zoon, die van 2013 tot 2019 als mantelzorger fungeerde, wordt niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording. De rechtbank wijst de vordering af, omdat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 7 juli 2021. De moeder had haar eis verminderd van € 35.000 naar € 31.000, na erkenning van vier schenkingen aan haar kleinkinderen. De zoon betwistte de vordering en stelde dat hij bereid was om een bedrag van € 19.159 aan de bewindvoerder over te maken. De rechtbank oordeelt dat de bewindvoerder als formele procespartij optreedt, terwijl de moeder als materiële procespartij wordt aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering en wijst deze af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank veroordeelt de zoon tot betaling van € 19.159 aan de bewindvoerder, te vermeerderen met wettelijke rente, en verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/516088 / HA ZA 21-53
Vonnis van 15 september 2021
in de zaak van
[bewindvoerder] h.o.d.n. [handelsnaam]in hoedanigheid van bewindvoerder van
[onderbewindgestelde],
kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
eiser,
advocaat mr. T.J. Roest Crollius te Woerden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.
Partijen zullen hierna de bewindvoerder en moeder enerzijds en [gedaagde (voornaam)] anderzijds genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
  • de mondelinge behandeling op 7 juli 2021, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde (voornaam)] is de zoon van moeder. Van 2013 tot 2019 was hij mantelzorger van moeder en betrokken bij haar financiën. Vanaf 2019 nam [A (voornaam)] , een andere zoon van moeder en de broer van [gedaagde (voornaam)] , die rol over.
2.2.
Bij beschikking van 16 juni 2021 van de kantonrechter te Utrecht is het vermogen van moeder onder bewind gesteld bij [bewindvoerder] h.o.d.n. [handelsnaam] .

3.Het geschil

3.1.
Moeder vordert, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde (voornaam)] wordt veroordeeld tot betaling van € 35.000, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Op de zitting van 7 juli 2021 heeft moeder de eis verminderd met € 4.000, omdat zij vier schenkingen van € 1.000 aan haar kleinkinderen erkent, zodat zij thans nog betaling van € 31.000 vordert.
3.2.
Aan de vordering legt moeder ten grondslag dat [gedaagde (voornaam)] in de periode 2013 tot 2019 het zelfstandige beheer over haar bankrekeningen heeft gevoerd en voor € 17.000 aan betalingen aan zichzelf en anderen heeft overgemaakt zonder haar toestemming. Ook staat er volgens moeder nog een bedrag van € 14.000 bij [gedaagde (voornaam)] op de bankrekening geparkeerd, dat hij weigert aan haar terug te betalen.
3.3.
[gedaagde (voornaam)] betwist dat hij betalingen heeft verricht vanaf de bankrekeningen van moeder zonder dat zij daarvoor toestemming heeft verleend. Er staat bij [gedaagde (voornaam)] nog een bedrag van €19.159 van moeder geparkeerd, dat hij bereid is over te maken naar de bewindvoerder.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Formele en materiële procespartij

4.1.
Gedurende de procedure is ten aanzien van moeder een beschermingsbewind ingesteld. Over de gevolgen van onderbewindstelling heeft de Hoge Raad op 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) uitspraak gedaan. Onder het bewind vallen ook vorderingen van de rechthebbende op derden. Bij het te gelde maken van die vorderingen vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte (artikel 1:441 lid 1 BW).
4.2.
Sinds de onderbewindstelling treedt de bewindvoerder op als formele procespartij in dit geding. De moeder wordt als materiële procespartij aangemerkt. De bewindvoerder heeft op de zitting van 7 juli 2021 verklaard te persisteren in de vordering van moeder.
De bij [gedaagde (voornaam)] geparkeerde gelden van moeder
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat er een bedrag uit het vermogen van moeder geparkeerd staat op de bankrekening van [gedaagde (voornaam)] . Moeder stelt dat het om een bedrag van € 14.000 gaat en verwijst hiervoor naar een op 13 april 2013 door partijen ondertekende verklaring waaruit dat blijkt. [gedaagde (voornaam)] erkent dat dit bedrag bij hem op de bankrekening geparkeerd staat. Hij verklaart dat moeder aanvullend nog € 7.500 geparkeerd heeft bij hem op de bankrekening. Het gaat derhalve om een totaalbedrag van € 21.500, waarvan [gedaagde (voornaam)] sinds 2019 nog enkele betalingen ter hoogte van € 2.341 aan schenkingen en kosten heeft gedaan. Moeder erkent de schenkingen aan haar kleinkinderen voor in totaal € 2.000 en heeft de verschuldigdheid van de overige kosten van € 314 niet bestreden. Het resterende bedrag van € 19.159 dat bij [gedaagde (voornaam)] geparkeerd staat, is daarom aan moeder toewijsbaar.
4.4.
Wat betreft de gevorderde wettelijke rente over dit deel van de vordering is de rechtbank van oordeel dat de vertraging in de betaling niet aan [gedaagde (voornaam)] toe te rekenen is, omdat in de aanmaningen namens moeder zonder uitleg betaling van een afwijkend bedrag werd gevraagd op een bankrekening die niet van moeder is, maar van haar andere zoon [A (voornaam)] . Dat [gedaagde (voornaam)] de benoeming van de bewindvoerder heeft afgewacht om zich van de ontvangst van de gelden door moeder te verzekeren, acht de rechtbank daarom niet aan hem verwijtbaar. Gelet hierop zal de rechtbank de wettelijke rente enkel toewijzen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
4.5.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten over dit deel van de vordering wijst de rechtbank af. Uit de door moeder gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan de moeder vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
De betalingen vanaf de bankrekening van moeder
4.6.
Het overige deel van de vordering van moeder, € 9.500 in totaal, is gebaseerd op het standpunt dat [gedaagde (voornaam)] zich wederrechtelijk gelden van haar heeft toegeëigend en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens moeder heeft [gedaagde (voornaam)] zelfstandig betalingen gedaan zonder dat zij daarvan op de hoogte was en wil hij daarover geen rekening en verantwoording afleggen. Volgens [gedaagde (voornaam)] heeft moeder iedere betaling geaccordeerd, maar kan zij zich dat niet meer herinneren door geestelijke gezondheidsproblematiek. [gedaagde (voornaam)] heeft de betalingen voor moeder voorgeschoten als zij een uitgave wenste te doen, waarna hij dat periodiek met moeder verrekende. Bij die verrekening maakte [gedaagde (voornaam)] vanaf de bankrekening van moeder het door hem voorgeschoten bedrag aan hemzelf over. Moeder gaf daarvoor toestemming en was in dezelfde ruimte aanwezig als hij dat deed, waarvoor moeder dan de benodigde bankpassen aan hem overhandigde om mee te kunnen internetbankieren.
4.7.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagde (voornaam)] , op grond waarvan hij tot vergoeding van enig bedrag kan worden gehouden, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stel- en bewijsplicht van dat onrechtmatig handelen in beginsel op moeder rust. Op [gedaagde (voornaam)] rust in beginsel de plicht om met betrekking tot de gelden waarvan vaststaat dat hij daar de beschikking over heeft gehad, zijn betwisting dat deze ten bate van de moeder zijn aangewend, te onderbouwen.
4.8.
Die onderbouwing door [gedaagde (voornaam)] strekt in beginsel niet zo ver dat hij rekening en verantwoording moet afleggen over de betalingen. Uit een enkele opdracht tot het doen van betalingen namens een ander, een verlening tot volmacht op grond van de wet, vloeit een dergelijke verplichting namelijk niet voort. Evenmin is gebleken dat [gedaagde (voornaam)] op grond van een rechtshandeling gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording aan moeder. De vraagt rijst of het ongeschreven recht in dit geval toch meebrengt dat op [gedaagde (voornaam)] een verplichting rust tot het afleggen van rekening en verantwoording, zoals moeder stelt.
4.9.
Onder bijzondere omstandigheden kan dat het geval zijn. Daarvoor is allereerst relevant of de rechtsverhouding tussen partijen verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, zaakwaarneming of opdracht. Voor het overige is dat oordeel afhankelijk van de omstandigheden van het geval (HR 9 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1089), zoals:
- de redenen waarom het beheer is gevoerd;
- de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende;
- hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was;
- de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen;
- de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.
4.10.
De rechtbank overweegt op dat punt als volgt. Moeder heeft sinds 2013 ondersteuning bij haar financiën, omdat zij vanaf dat moment achterstallig werd met het doen van betalingen. Zij heeft dat niet weersproken ter zitting. Daarbij is [gedaagde (voornaam)] als zoon, die ook de mantelzorg voor moeder verzorgde, haar bij het doen van die betalingen gaan ondersteunen zonder daarvoor een tegenprestatie te ontvangen, gezien hun familiaire relatie. Gelet op het langdurige karakter van de ondersteuning en het ontbreken van wederkerigheid, vertoont de rechtsverhouding onvoldoende verwantschap met de in de wet geregelde gevallen van zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) en opdracht (artikel 7:400 BW). Daarnaast heeft moeder niet bestreden dat zij ten tijde van de ondersteuning door [gedaagde (voornaam)] nog steeds zeggenschap had over haar vermogen, haar eigen bankpassen onder zich hield en zelf betalingsopdrachten kon geven. Gesteld noch gebleken is dat moeder in de periode dat [gedaagde (voornaam)] haar hielp met haar financiën de betalingen die [gedaagde (voornaam)] voor haar deed niet kon overzien of anderszins niet voor haar belangen kon opkomen. Ook is niet gebleken dat moeder tot 2019 heeft geprotesteerd tegen enige betaling door [gedaagde (voornaam)] .
4.11.
Gelet hierop bestaat voor toepassing van de uitzondering, op grond waarvan [gedaagde (voornaam)] bij zijn betwisting rekening en verantwoording moet afleggen voor de door hem verrichtte betalingen, in dit geval geen aanleiding. Aan de onderbouwing van de betwisting door [gedaagde (voornaam)] zullen om die reden geen bijzondere eisen worden gesteld.
4.12.
[gedaagde (voornaam)] heeft per betaling onderbouwd dat deze in opdracht van moeder is gedaan en dat moeder van de uitgave heeft geprofiteerd. De betalingen zagen op kosten van twee vakanties van moeder, een verhuizing en een groot feest met overnachting dat moeder op een externe locatie heeft gegeven ter ere van haar 80e verjaardag. Daarnaast ziet één betaling op dagelijkse uitgaven, zoals aan kleding, inboedel, boodschappen en maaltijden aan huis.
4.13.
De onderbouwing van de stelling van moeder dat [gedaagde (voornaam)] de betalingen zonder haar toestemming deed en zichzelf heeft toegeëigend, is niet consistent. Waar moeder dat aanvankelijk nog stelde in de dagvaarding, verklaarde zij ter zitting dat een groot deel van de uitgaven zoals door [gedaagde (voornaam)] omschreven, wél zijn gedaan. Zo bevestigde moeder dat zij jaarlijks op vakantie gaat en dat [gedaagde (voornaam)] in het verleden die vakanties voor haar boekte. Ook bevestigde moeder dat zij haar 80e verjaardag op de locatie [locatie 1] heeft gevierd, zoals [gedaagde (voornaam)] heeft onderbouwd. Wat betreft de overige uitgaven verklaarde moeder ter zitting ontwijkend op vragen daarover of wist zij zich het niet meer te herinneren. Moeder heeft ter zitting dus niet, in reactie op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde (voornaam)] , nader onderbouwd dat de betalingen door [gedaagde (voornaam)] zijn gedaan zonder toestemming voor uitgaven anders dan aan haarzelf, maar kwam daar juist op bepaalde punten op terug.
4.14.
[A (voornaam)] heeft namens moeder ter zitting nog een factuur overgelegd van [locatie 1] voor een totaalbedrag van € 5.345. Ook dat stuk vormt geen onderbouwing van de betwiste stelling van moeder dat [gedaagde (voornaam)] de betalingen zichzelf heeft toegeëigend. Deze factuur bevestigt juist dat [gedaagde (voornaam)] deze kosten aan [locatie 1] heeft betaald, zoals hij al verklaarde. Uit het feit dat het factuurbedrag niet gelijk is aan het budget voor het feest van € 7.500, volgt niet de daaraan verbonden conclusie van [A (voornaam)] namens moeder dat [gedaagde (voornaam)] het restant voor zichzelf gehouden heeft. [gedaagde (voornaam)] heeft immers onderbouwd dat hij nog andere kosten voor het feest heeft betaald, waarna hij een bedrag overhield van € 132. Dat bedrag mocht hij van moeder aan zichzelf besteden als gift voor zijn ondersteuning bij de organisatie.
4.15.
Ter zitting heeft [gedaagde (voornaam)] onderbouwd dat de andere kosten voor het feest van € 2.123 onder meer zagen op een diner met moeder en andere genodigden bij de [locatie 2] voorafgaand aan het feest. Ook op dat punt reageerde moeder ter zitting niet ontkennend, terwijl [A (voornaam)] erkende dat hij niet aanwezig was bij het feest. Dat [gedaagde (voornaam)] achteraf, inmiddels jaren later, die kosten niet meer kan verantwoorden door overlegging van aanvullende facturen of kassabonnen, is zoals gezegd geen verplichting die op hem rust, omdat hij niet gehouden is tot het afleggen van rekening en verantwoording.
4.16.
Het is aan moeder om te onderbouwen dat [gedaagde (voornaam)] zichzelf wederrechtelijk het restantbedrag van € 2.123 heeft toegeëigend. Daarin slaagt zij niet, omdat zij ter zitting enkel bevestigend heeft verklaard dat zij haar 80e verjaardag extern heeft gevierd met familie en vrienden. Zij heeft niet bestreden dat de kosten daarvan € 7.500 zijn geweest.
4.17.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat de vordering van moeder voor het bedrag van € 9.500 wordt afgewezen, omdat zij haar stelling dat [gedaagde (voornaam)] onrechtmatig heeft gehandeld door zichzelf voor dit bedrag betalingen toe te eigenen, onvoldoende heeft onderbouwd. Om deze reden komt de rechtbank aan bewijslevering door moeder niet toe.
Proceskosten
4.18.
Partijen hebben allebei deels gelijk en deels ongelijk gekregen en staan in familiaire betrekking tot elkaar. Daarom worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd. Dat betekent dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde (voornaam)] tot betaling aan [bewindvoerder] h.o.d.n. [handelsnaam] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van moeder van een bedrag van € 19.159, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2021.