ECLI:NL:RBMNE:2021:4390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/1535
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor tijdelijk gebruik proefwoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een proefwoning, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik van deze woning. De aanvraag werd geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, omdat niet voldaan werd aan de afstandseis van 50 meter tot het dierenverblijf van de derde-partij, zoals voorgeschreven in de Wet geurhinder en veehouderij. Eiser heeft tegen deze weigering beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, ondanks de afstandseis.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat verweerder beleidsruimte heeft om al dan niet af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid de afstandseis heeft kunnen aanhouden en dat de weigering van de omgevingsvergunning gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser over het overgangsrecht niet inhoudelijk behandeld, omdat deze was ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar gemaakt op 9 september 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.P. Bosman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: A.M. van Kordelaar).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: C. Koenen).

Inleiding

1.1.
Eiser woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Achter op dit perceel staat een gebouw dat sinds 1947 als ‘proefwoning’ is gebouwd en voor bewoning geschikt is gemaakt. De proefwoning heeft het adres [adres 2] . Eiser is daarvan de eigenaar. Derde-partij woont aan de [adres 3] in [woonplaats] en runt daar een paardenhouderij. De afstand tussen het dierenverblijf van derde-partij en de proefwoning is minder dan 50 meter. Tussen partijen lopen en liepen meerdere procedures
1.2.
Op 13 november 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik (maximaal 10 jaar) van de proefwoning als woning. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit het gebruiken van een bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan.
1.3.
Met het besluit van 18 maart 2019 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning
verleend.
1.4.
Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit)
de verleende omgevingsvergunning ingetrokken en de aanvraag alsnog geweigerd. Dit besluit vervangt het besluit van 18 maart 2019, waarbij het advies van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) van 12 juli 2019 is overgenomen.
In dit advies staat dat het vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is om af te wijken van het vigerende bestemmingsplan en de functie wonen toe te staan in een pand met een bedrijfsbestemming, omdat niet wordt voldaan aan de afstandseis van 50 meter als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij.
1.5.
Op 15 november 2019 en 3 februari 2020 is door verweerder nadere adviezen van
de OFGV ontvangen.
1.6.
Op 29 april 2020 heeft verweerder een brief gestuurd naar de eigenaren van de
percelen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , waarin hij aangeeft dat als uitgangspunt geldt dat alle lopende en toekomstige aanvragen en verzoeken tot handhaving worden getoetst aan het vigerende bestemmingsplan, 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied, waarbij iedere afwijking zal worden geweigerd.
1.7.
Met het besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.8.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend.
1.9.
Het onderzoek op de zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Eiser
is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen
door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik (maximaal 10 jaar) van de proefwoning als woning
heeft geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder beleidsruimte
heeft om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen terecht de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Overgangsrecht
4. Op de zitting heeft eiser zijn beroepsgrond over het overgangsrecht van het geldende
bestemmingsplan ingetrokken. De rechtbank zal daarom deze grond niet inhoudelijk behandelen.
Wat vinden partijen?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het bestemmingsplan als uitgangspunt
neemt, omdat de brief van verweerder van 29 april 2020 volgens hem ziet op een andere situatie. Volgens eiser is geen sprake van een lopende aanvraag, omdat het besluit van
18 maart 2019 waarbij aan hem een omgevingsvergunning is verleend voor de brief van verweerder dateert. De verwijzing naar deze brief is volgens eiser dan ook niet voldoende om te weigeren om van het bestemmingsplan af te wijken.
6. Daarnaast voert eiser aan dat weliswaar de afstand tussen het dierenverblijf van derde
partij en de proefwoning minder dan 50 meter is, maar dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Verweerder had daarom volgens hem een omgevingsvergunning moeten verlenen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het omgevingsadvies van [adviesbureau] van 26 november 2019, waarbij onderzoek is gedaan naar geurhinder in verband met een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning van een niet bij deze procedure betrokken derde op het perceel [adres 4] te [woonplaats] . Uit dit omgevingsadvies blijkt dat bij de proefwoning sprake is van een zeer goede tot een goede milieukwaliteit. Verder heeft eiser zijn standpunt onderbouwd met verwijzing naar de milieuvergunning van december 2003 voor het bedrijf van derde-partij. Daaruit blijkt dat de afstand met de woning van eiser op 32 meter is gelegen, maar dat onder het stellen van voorschriften de stankhinder in voldoende mate wordt teruggedrongen op grond waarvan de vergunning is verleend.
7. Verweerder verwijst naar zijn brief van 29 april 2020 en het door hem overgenomen
advies van de OFGV van 12 juli 2019 op grond waarvan de omgevingsvergunning is geweigerd.
Wat vindt de rechtbank?
8. Partijen zijn het erover eens en de rechtbank stelt ook vast dat de aangevraagde activiteit
in strijd is met het bestemmingsplan. Op het perceel bevindt zich namelijk al een bedrijfswoning en het bestemmingsplan staat niet meer dan één bedrijfswoning op het perceel toe. De rechtbank overweegt dat de aanvankelijk verleende omgevingsvergunning op
15 augustus 2019 is ingetrokken. Vanaf dat moment lag er dus geen vergunning meer. Dat betekent dat vanaf toen sprake was van een lopende aanvraag als bedoeld in de brief van verweerder van 29 april 2020. Los van deze omstandigheid is verweerder niet verplicht om van het bestemmingsplan af te wijken. Verweerder mag dus ook los van (de inhoud van) de brief van 29 april 2020 beslissen om niet van het bestemmingsplan af te wijken als daartoe een aanvraag wordt gedaan. Mits daaraan een redelijke afweging ten grondslag ligt zoals bedoeld in overweging 3.
9. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat niet in geschil tussen partijen is dat de afstand
tussen het dierenverblijf en de woning waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd minder dan 50 meter bedraagt. Bij haar beoordeling gaat de rechtbank dus hiervan uit.
De rechtbank oordeelt dat verweerder bij zijn toets of wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid de afstandseis van 50 meter als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder b, van de Wet geurhinder en veehouderij heeft kunnen aanhouden. Aangezien niet aan dit afstandsvereiste is voldaan, heeft verweerder in redelijkheid aan het besluit ten grondslag gelegd dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd op grond waarvan hij de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Het omgevingsadvies van [adviesbureau] doet niet af aan de omstandigheid dat niet is voldaan aan de genoemde afstandseis.
Verder gaat de vergelijking met de door eiser verwezen milieuvergunning van december 2003 voor het bedrijf van derde-partij niet op, aangezien die vergunning lang geleden is verleend op basis van een ander toetsingskader.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie

10. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft
kunnen weigeren. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.