ECLI:NL:RBMNE:2021:4472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
UTR 19/5403
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen verlening vergunning marktplaats aan een derde

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen de verlening van een vergunning voor een tijdelijke vaste standplaats op de markt aan een derde belanghebbende. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 23 oktober 2018. Eiseres, die eerder op de Vrijdagmarkt had gestaan, had bezwaar aangetekend op 14 maart 2019, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het na de wettelijke bezwaartermijn van zes weken was ingediend. De rechtbank moest beoordelen of de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Eiseres stelde dat zij niet eerder op de hoogte was van de vergunningverlening, maar de rechtbank oordeelde dat zij al in januari 2019, tijdens een vergadering van de Marktcommissie, op de hoogte had kunnen zijn van de vergunning. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen goede reden had om zo laat bezwaar te maken en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Akkersdijk).

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan [belanghebbende] een vergunning voor een tijdelijke vaste standplaats op de markt [locatie] verleend voor de verkoop van waren binnen de branche Aardappelen, Groente en Fruit.
In het besluit van 14 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [A] .

Overwegingen

Inleiding

1. Eiseres heeft een tijd lang op de Vrijdagmarkt op [locatie] in [plaats] in de kraam van haar man gestaan binnen de branche Aardappelen, Groente en Fruit (hierna: AGF), maar wilde op deze markt ook graag een eigen kraam. Zij had zich daarom ingeschreven voor de wachtlijst voor het krijgen van een vaste standplaatsvergunning. Op enig moment kwam eiseres erachter dat er binnen de AGF-branche aan mw. [belanghebbende] , hierna te noemen derde belanghebbende, een tijdelijke vaste standplaatsvergunning was verleend. Omdat eiseres deze standplaats(vergunning) zelf had willen hebben, heeft zij tegen de verlening van deze vergunning bezwaar aangetekend. Dit heeft zij gedaan op 14 maart 2019. Omdat de vergunning aan de derde belanghebbende al op 23 oktober 2018 was verleend, heeft eiseres haar bezwaar na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend. [1] Verweerder heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard, [2] wat betekent dat het niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen.
2. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of de overschrijding door eiseres van de wettelijke bezwaartermijn verschoonbaar is. Dat wil zeggen of eiseres een goede reden heeft waarom zij te laat bezwaar heeft gemaakt, zodat verweerder het alsnog inhoudelijk in behandeling moet nemen.

Standpunten van partijen

3. Verweerder heeft in het bestreden besluit gewezen op het verslag van de vergadering van de Marktcommissie [locatie] van 14 januari 2019. Uit dit verslag blijkt dat eiseres als een van de marktondernemers bij deze vergadering aanwezig was en tijdens de vergadering heeft gevraagd hoe het zit met de tweede groenteboer op de vrijdag - waarmee de derde belanghebbende wordt bedoeld - of de derde belanghebbende een vergunning heeft gekregen en waarom zij die zelf niet heeft gekregen. Vervolgens staat er dat [naam] , waarmee de marktmeester dhr. [naam] wordt bedoeld, toezegt dit uit te zoeken en aan eiseres te zullen weten. De marktmeester heeft aangegeven dit te hebben gedaan en dit in januari 2019 mondeling te hebben besproken met eiseres. Eiseres wist daarom in januari 2019 al van de aan de derde belanghebbende verleende standplaatsvergunning. Dit was weliswaar al na het verlopen van de bezwaartermijn, maar had onder omstandigheden nog tijdig kunnen zijn. [3] Door tot 14 maart 2019 te wachten met het maken van bezwaar is eiseres te laat geweest. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat een termijn van twee extra weken nadat iemand op de hoogte is gekomen van een besluit voldoende wordt geacht om bezwaar te kunnen maken. Doordat eiseres zo lang heeft gewacht nadat zij van de vergunningverlening aan de derde belanghebbende op de hoogte is geraakt, is eiseres in verzuim geweest en moet haar bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarbij had eiseres volgens verweerder op grond van de feitelijke situatie ook al eerder een vermoeden van de vergunningverlening aan de derde belanghebbende kunnen hebben, zeker omdat zij lid is van de marktcommissie en daarom kennis over de gang van zaken op de markt en rond de vergunningverstrekking heeft.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet eerder bezwaar had kunnen maken dan zij heeft gedaan. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten de vergunningverlening te publiceren in het Gemeenteblad of in een nieuwsblad en heeft eiseres ook niet anderszins binnen de bezwaartermijn geïnformeerd over de verleende standplaatsvergunning, waardoor zij niet binnen de bezwaartermijn op de hoogte kon komen van het besluit. Eiseres is er via-via achter gekomen dat de vaste standplaatsvergunning mogelijk aan de derde belanghebbende was verleend. Zodra zij hiervan op de hoogte is geraakt in de week van 4 tot 10 maart 2019 heeft zij contact opgenomen met haar gemachtigde en heeft hij namens haar navraag gedaan bij verweerder en voor de zekerheid pro-forma bezwaar gemaakt. Pas naar aanleiding van de reactie van verweerder op deze brief van 25 maart 2019 is de standplaatsvergunning voor de derde belanghebbende bij eiseres bekend geworden. Zij betwist dat de marktmeester haar in januari 2019 al mondeling over de vergunningverlening heeft geïnformeerd, zij heeft namelijk nooit antwoord gekregen op de vragen die zij tijdens de marktcommissievergadering heeft gesteld. Dit blijkt ook uit de mail die eiseres op 22 februari 2019 aan de marktmeester heeft gestuurd. Ook het feit dat eiseres lid is van de marktcommissie betekent niet dat zij al eerder op de hoogte was van de vergunning. De termijnoverschrijding is daarom verschoonbaar.
5. Tijdens de zitting heeft verweerder aangegeven dat eiseres al eerder een marktplaatsvergunning binnen de branche AGF had kunnen krijgen, dat die haar ook al eerder is aangeboden en dat het nog steeds mogelijk is om deze vergunning per direct te krijgen. Daarbij heeft de man van eiseres zijn standplaatsvergunning recentelijk opgezegd, en had eiseres ook deze vergunning kunnen overnemen. Eiseres heeft in reactie daarop aangegeven dat zij ook nu zij de vergunning alsnog kan krijgen een beslissing van de rechtbank wenst te krijgen, omdat zij een oordeel wil hebben over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, zodat zij eventueel een schadevergoeding van verweerder kan vorderen over de periode dat zij de vergunning had kunnen krijgen maar niet heeft gekregen.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen goede reden had om pas zo laat bezwaar te maken. Uit de vragen die eiseres op de marktcommissievergadering van 14 januari 2019 heeft gesteld, blijkt namelijk dat eiseres toen al vermoedens had dat de derde belanghebbende mogelijk een vergunning voor een vaste tijdelijke standplaats had gekregen. Daarbij stond de derde belanghebbende net als eiseres al een hele tijd op de Vrijdagmarkt op [locatie] en heeft eiseres op de zitting aangegeven dat zij op een gegeven moment zag dat de derde belanghebbende geen dagplaatsvergunning meer afrekenende bij de marktdienst. Daardoor ging bij haar een belletje rinkelen dat de derde belanghebbende mogelijk een vaste standplaats had en heeft zij navraag gedaan bij de marktcommissie tijdens de vergadering van 14 januari 2019. Eiseres heeft dus feitelijk kunnen zien dat er mogelijk wat was veranderd aan de vergunning van de derde belanghebbende. In die omstandigheden had het op de weg gelegen van eiseres om zich er op zijn minst van te vergewissen of er aanleiding bestond bezwaar te maken, dus om meer achter de feiten aan te zitten dan zij nu heeft gedaan, en ook om binnen twee weken bezwaar te maken. [4] Eiseres had in elk geval in januari 2019, kort na de marktcommissievergadering, bezwaar kunnen maken. Dat eiseres niet thuis is in het bestuursrecht en daarom niet kon weten dat zij eerder bezwaar moest maken, zoals zij op de zitting heeft aangevoerd, is onvoldoende rechtvaardiging voor het feit dat zij na de marktcommissievergadering nog twee maanden heeft afgewacht met het maken van bezwaar. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiseres hiermee in verzuim is geweest. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk mogen verklaren.
7. Omdat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 25 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:11 van de Awb.
3.Verweerder heeft gewezen op rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:859), waaruit blijkt dat er omstandigheden zijn waarbij een handelen of nalaten van een bestuursorgaan er aan heeft bijgedragen dat rechtsmiddelen te laat zijn aangewend en waarbij het onredelijk is om de verstrekkende gevolgen van de termijnoverschrijding voor rekening van de belanghebbende te laten.
4.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 22 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:728).