ECLI:NL:RBMNE:2021:450

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
20/1253-V en 20/1254-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van UWV inzake herbeoordeling arbeids(on)geschiktheid

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 14 augustus 2020, waarin zijn beroepen tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op verzoeken om herbeoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid niet-ontvankelijk werden verklaard. De opposant had in augustus 2019 verzoeken ingediend bij het UWV, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV op 11 december 2019 al had beslist op deze verzoeken. De opposant ging in verzet, omdat hij meende dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er dus geen zitting nodig was.

Tijdens de zitting op 18 januari 2021 heeft de opposant zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de rechtbank onjuist had geoordeeld over de verzoeken van 3 en 4 augustus 2019 en dat het UWV niet in gebreke was gesteld. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de brief van het UWV van 11 december 2019 wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het UWV correct heeft gehandeld. De rechtbank heeft de eerdere conclusie onderschreven en geoordeeld dat de aangevoerde onzorgvuldigheden niet tot een gegrond verzet kunnen leiden.

De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en de beslissing is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1253-V en UTR 20/1254-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: J.A.M. Houberg).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (UWV) op de verzoeken om herbeoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid, van 3 en 4 augustus 2019.
In de uitspraak van 14 augustus 2020 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het UWV is niet verschenen (met bericht van verhindering).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 augustus 2020 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het UWV op 11 december 2019 heeft beslist op de verzoeken van opposant om herbeoordeling. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2020 niet juist was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2020 niet juist en onzorgvuldig omdat de rechtbank het heeft over twee verzoeken van 4 augustus 2019 terwijl het gaat over een verzoek van 3 augustus 2019 en een verzoek van 4 augustus 2019. Het is ook onjuist dat opposant, zoals in de uitspraak staat vermeld, het UWV niet in gebreke zou hebben gesteld. Hij heeft dit wel gedaan. Daarnaast geeft opposant aan dat een door een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige aangezegde herbeoordeling uitgevoerd móet worden en het weigeren van een verzoek om herbeoordeling, zoals het UWV nu heeft gedaan, dus niet kan. De brief van 11 december 2019 van het UWV is volgens opposant bovendien geen beslissing in de zin van de Awb. De brief ziet er niet uit als een besluit en de juridische status ervan is niet duidelijk, bijvoorbeeld omdat de rechtsmiddelenclausule ontbreekt. Opposant heeft de brief niet hoeven aanmerken als een besluit en dat hij wordt bijgestaan door een gemachtigde doet hier niets aan af. Ter zitting heeft opposant in dit verband nog opgemerkt dat er vaker onregelmatigheden bij het UWV plaatsvinden en dat de rechtbank daartegen moet optreden.
4. De rechtbank stelt vast dat de hoofdvraag in deze zaak is of de brief van 11 december 2019 een besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank was in de uitspraak van 14 augustus 2020 van oordeel dat dit wel het geval is en zij heeft ook uitgelegd waarom zij tot dit oordeel komt. De rechtbank onderschrijft die eerdere conclusie en wat in verzet is aangevoerd leidt op dat punt niet tot een ander oordeel. De opmerking van opposant dat bij het UWV vaker onregelmatigheden plaatsvinden en dat de rechtbank daartegen moet optreden kan opposant niet baten, omdat dit er niet aan af doet dat het hier wel gaat over een besluit zoals bedoeld in artikel 1.3 van de Awb en dat het UWV dus in dit geval correct heeft gehandeld.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat er wel bezwaar is ingediend door opposant tegen het besluit van 11 december 2019. Op zitting is toegelicht dat deze procedure nog loopt en dat er nog geen beslissing op bezwaar is genomen. De rechtbank concludeert daaruit dat opposant wel in de gelegenheid is het inhoudelijk oordeel van het UWV over de weigering om de herbeoordelingen uit te voeren aan te vechten.
5. Met betrekking tot de opmerking van opposant dat de uitspraak van de rechtbank diverse onzorgvuldigheden bevat is de rechtbank van oordeel dat het hier niet dusdanige onzorgvuldigheden betreft dat dit kan leiden tot een gegrond verzet. Het gaat hier om verschrijvingen die inhoudelijk niet tot twijfel aan de uitspraak leiden en het is de rechtbank ook niet gebleken dat opposant de uitspraak niet heeft begrepen vanwege de genoemde onzorgvuldigheden. Over de grond van opposant met betrekking tot de ingebrekestelling is ter zitting al besproken dat dit een standaard overweging is die gebruikt wordt in dit soort beroepen en dat er geen oordeel over de ingebrekestelling in de uitspraak staat.
6. Het voorgaande betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2020 in stand blijft.
7. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.