ECLI:NL:RBMNE:2021:4525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
16-324861-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na brandstichting in wooncomplex

Op 24 december 2020 heeft de verdachte in Utrecht brand gesticht in zijn woning, gelegen in een wooncomplex, wat leidde tot levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden. Tijdens de brand waren meerdere bewoners thuis, en door de hevige rook- en hitteontwikkeling ontstond een gevaarlijke situatie. Deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte op dat moment in een psychose verkeerde, waardoor het tenlastegelegde niet aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit besluit is genomen na een zorgvuldige afweging van de positieve ontwikkeling van de verdachte, die momenteel onder behandeling staat en medicatie gebruikt. De rechtbank concludeert dat het recidivegevaar voldoende is ingeperkt door de huidige begeleiding en behandeling, en dat een verplichte behandeling niet meer aan de orde is. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-324861-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [1999] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 maart 2021, 7 april 2021, 16 juni 2021 en 7 september 2021.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft op 7 september 2021 plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van de standpunten van verdachte en mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 december 2020 in Utrecht in een woning brand heeft gesticht waardoor levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en gevaar voor goederen is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daar bij op de bekennende verklaring van verdachte en de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden, gelet op artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 september 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal forensisch brandverloop- en oorzaakonderzoek woning, inclusief bijlagen, genummerd PL0900-2020418097-10, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerd pagina 35, 37 en 38 (van het proces-verbaal in het onderzoek 31Robijn20/MD4R020147).
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waardoor levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Verdachte heeft namelijk brand gesticht in een door hem gehuurde studio, die gelegen is in een wooncomplex. Omdat tijdens de brand de schuifpui en de voordeur van de woning openstonden, werd het vuur gevoed met zuurstof, waardoor het vuur zich ongehinderd kon uitbreiden. Dit ging gepaard met een hevige rook- en hitteontwikkeling, terwijl tijdens de brand meerdere bewoners van het wooncomplex thuis waren. Vanwege de intensiteit van de brand en de hevige rookontwikkeling ontstond een dusdanig gevaarlijke situatie dat er sprake was van levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de omwonenden, en gemeen gevaar voor goederen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 24 december 2020 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, gelegen aan de [adres] , door een toiletrol met open vuur in aanraking te brengen en vervolgens voornoemde toiletrol tussen kussens op zijn, verdachtes, bed te leggen, ten gevolge waarvan voornoemde woning en de inboedel van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Rapporten Pro Justitia
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 26 maart 2021, opgemaakt door M. Boas, psychiater in samenwerking met E. Hornstra, psychiater en rapporteur in opleiding;
  • een rapport van 12 juli 2021, opgemaakt door A.I. de Zwart, GZ-psycholoog.
Het rapport, opgemaakt door M. Boas en E. Hornstra, houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en een depressieve stoornis bij een jongeman met een negatief zelfbeeld bij hoogbegaafdheid in combinatie met dyslexie. Dit was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte.
Verdachte was psychotisch in de periode voor het tenlastegelegde. In de dagen voor het tenlastegelegde namen de wanen toe onder invloed van fors cannabisgebruik en slaapdeprivatie, waarbij er sprake was van een ernstig psychotisch beeld. Verdachte raakte ervan overtuigd, via boodschappen die hij doorkreeg, dat hij zijn kamer in brand moest steken om de “nachtmerrie” waarin hij zat te beëindigen.
Het is evident dat verdachte ten tijde van de tenlastelegging volledig werd ingenomen door de psychotische belevingen, de wanen waren alles overheersend en zijn handelen vloeide hier direct en volledig uit voort en hij was niet in staat om de consequentie van zijn handelen (brandstichting) te overzien. Verdachte had op dat moment geen mogelijkheid zijn wil in vrijheid te bepalen of gedragsalternatieven te overwegen.
Het rapport, opgemaakt door A.I. de Zwart, houdt onder meer het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een persisterende depressieve stoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Verder wijst huidig onderzoek uit dat verdachte in de loop van medio 2020, onder invloed van excessief cannabisgebruik en mogelijk als gevolg van de lockdown wegens Covid-19 langzaam afgleed in een psychose als symptoom van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit, maar met name lijkt de ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis van invloed geweest te zijn op verdachtes handelen en gedragskeuzes, waarschijnlijk geluxeerd door het intensieve cannabisgebruik. Er is bij verdachte geen sprake meer geweest van weloverwogen en goed doordachte gedragskeuzes en de psychose maakte dat hij zijn gedrag niet meer kon sturen op basis van normbesef en geweten.
De deskundigen adviseren het ten laste gelegde feit niet aan verdachte toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt door de deskundigen ingeschat als nihil tot laag, indien verdachte adequate behandeling krijgt. Zonder behandeling zou het risico kunnen oplopen tot matig. Om de kans op terugval en recidive te verkleinen, is het noodzakelijk dat de behandeling verzekerd is en kan plaatsvinden voor zolang zijn behandelaars dat nodig achten. De behandeling dient derhalve verplicht opgelegd te worden, wat kan middels een zorgmachtiging in het kader van de Wet forensische zorg.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot ontslag van alle rechtsvervolging, gelet op voornoemde rapportages.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de inhoud van voornoemde rapportages, ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen M. Boas, E. Hornstra en A.I. de Zwart over. De rechtbank stelt op basis van deze rapportages vast dat ten tijde van het bewezenverklaarde de stoornissen, zoals in voornoemde rapporten beschreven, bij verdachte aanwezig waren en op dat moment zijn gedragskeuzes en gedragingen in zeer grote mate hebben beïnvloed. Het causaal verband tussen de brandstichting en de stoornissen is dan ook voldoende aannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bewezenverklaarde in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar wordt geacht.
De rechtbank zal verdachte daarom ter zake het bewezenverklaarde ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het voortgangsverslag van Iriszorg van 27 augustus 2021. Daaruit volgt dat verdachte vanaf de start van het toezicht tot heden keurig alle (behandel)afspraken is nagekomen en zich gemotiveerd, correct en verantwoordelijk heeft opgesteld. Hij stelt zich open op en is in staat om goed naar zijn eigen handelen te kijken. Hij is gestopt met blowen en middels medicatie (antipsychotica) is zijn psychische toestand ook stabiel. Half september 2021 zal hij zijn studie hervatten in Utrecht en onlangs heeft hij een geschikte kamer gevonden. De kans op recidive wordt als laag ingeschat. Ter terechtzitting heeft verdachte ook open en eerlijk verklaard over de feiten en is – voor zover de rechtbank dat kan beoordelen – gebleken dat verdachte goed in staat is te reflecteren op zijn handelen en dat hij veel baat heeft gehad bij het ingezette behandeltraject.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van het rapport van Iriszorg en de positieve ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt en doormaakt, het recidivegevaar thans voldoende ingeperkt wordt door de huidige begeleiding en behandeling van verdachte, alsmede het gebruik van medicatie door verdachte.
Een traject zoals door beide deskundigen is geadviseerd - een verplichte behandeling middels een zorgmachtiging in de wet verplichte GGZ - is daarom nu niet meer aan de orde.

8.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van dat feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter,
mrs. E.J. van Rijssen en R.A. Hebly, rechters,
in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2021.
Mr. E.J. van Rijssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 december 2020 te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning, gelegen aan de [adres] , door een toiletrol, althans een goed, met (open) vuur in aanraking te brengen en/of (vervolgens) voornoemde toiletrol (tussen kussens) op zijn, verdachtes, bed te leggen/gooien, ten gevolge waarvan voornoemde woning en/of de inboedel van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of voor de inboedel van die woning en/of voor belendende woningen en/of voor de inboedel van die belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)