ECLI:NL:RBMNE:2021:454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
20/547-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen besluit heffingsambtenaar inzake niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift

Op 3 februari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerder besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De opposant had in verzet gegaan tegen de uitspraak van 29 mei 2020, waarin zijn beroep ongegrond was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet juist was, omdat de opposant niet op de hoogte was gesteld van de mogelijke niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaarschrift. Dit was het gevolg van een gebrek aan communicatie van de heffingsambtenaar, die de opposant niet tijdig had geïnformeerd over de vereisten voor het indienen van een bezwaarschrift. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet in staat was om adequaat te reageren op het besluit van de heffingsambtenaar, omdat hij de benodigde stukken niet had ontvangen. Hierdoor was de eerdere uitspraak van de rechtbank niet rechtsgeldig. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, vernietigde het besluit van de heffingsambtenaar van 7 juni 2019 en droeg de heffingsambtenaar op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de opposant, die een professionele gemachtigde had ingeschakeld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/547-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. J. van Gemert).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar) van 7 juni 2019.
In de uitspraak van 29 mei 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft met de uitspraak van 29 mei 2020 het beroep ongegrond verklaard.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank bepalen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst mogelijk was en er dus ook geen zitting nodig was.
3. Volgens opposant is de uitspraak van 29 mei 2020 niet juist omdat het bestreden besluit, waarbij het bezwaarschrift van opposant niet ontvankelijk is verklaard, niet is voorzien van een behoorlijke motivering gelet op het feit dat opposant niet is gewaarschuwd dat niet tijdig herstel van zijn verzuim in bezwaar tot niet-ontvankelijkverklaring kon leiden. Er heeft daarom ten onrechte geen behoorlijke heroverweging van het in bezwaar bestreden besluit plaatsgevonden.
4. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank bij brief van 7 april 2020 laten weten dat opposant bij brief van 2 december 2019 is verzocht het bezwaarschrift alsnog te ondertekenen en een door opposant getekende volmacht te overleggen. Hierbij is ook een telefonische hoorzitting op 17 december 2019 aangekondigd. Bij e-mail van 17 december 2019, gericht aan de gemachtigde van opposant, is een nieuwe telefonische hoorzitting op
19 december 2019 aangekondigd. Hierbij is opnieuw een termijn gesteld voor het indienen van een ondertekend bezwaarschrift en een machtiging en gewezen op de mogelijke gevolgen van het niet verstrekken van de gevraagde gegevens.
5. De rechtbank stelt vast dat de gedingstukken op 5 februari 2020 aan (de gemachtigde van opposant) zijn toegestuurd en de brief van de heffingsambtenaar met bijlagen op 24 april 2020 ook. Voorafgaande aan de uitspraak van 29 mei 2020 is geen reactie op deze stukken van opposant ontvangen.
6. In verzet is door opposant aangevoerd dat de rechtbank hem de hiervoor genoemde stukken niet heeft toegezonden en dat, na het opvragen van de stukken door de rechtbank, vereenvoudigde afdoening ook niet meer mogelijk is.
7. De rechtbank stelt vast dat uit de door opposant overgelegde kopie van de envelop waarin de rechtbankstukken van 24 april 2020 zijn toegestuurd, in combinatie met de toelichting van [postbedrijf] , afgeleid kan worden dat het poststuk door problemen bij [postbedrijf] , ruim na de uitspraak van 29 mei 2020 is bezorgd. Alhoewel hiermee de niet bij opposant aangekomen brief van de rechtbank van 5 februari 2020 niet verklaard is, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding het er voor te houden dat deze stukken door vergelijkbare problemen bij [postbedrijf] opposant niet hebben bereikt.
8. De rechtbank is het eens met opposant dat de rechtbank de zaak niet zonder zitting had kunnen afdoen, omdat opposant op dat moment niet de beschikking had over de door verweerder toegezonden gedingstukken. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van
29 mei 2020 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
9. De rechtbank oordeelt dat er geen nader onderzoek meer nodig is, zodat er ook direct uitspraak kan worden gedaan over het beroep (artikel 8:55, lid 10, Awb).
10. Opposant heeft in beroep gesteld dat in de brief van verweerder van 2 december 2019, opposant (naar de rechtbank aanneemt in het beroepschrift door een kennelijke verschrijving verweerder genoemd) niet is gewezen op de mogelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift. Verder wordt gesteld dat de betreffende brief opposant kennelijk niet heeft bereikt en dat de nadien per e-mail gestelde termijn van twee werkdagen onredelijk kort is.
11. De rechtbank vindt dat opposant gelijk heeft met zijn stelling dat de hem bij de e-mail gestelde termijn onredelijk kort is. Dat eerder bij brief van 2 december 2019 wel een redelijke termijn is gesteld doet daarbij niet ter zake, aangezien opposant hierbij niet is gewezen op de mogelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift bij overschrijding van de termijn. Dit is voor het eerst pas duidelijk gemaakt in de mail van
17 december 2019 (18:13 uur). De overschrijding van deze termijn kon daarom niet aan opposant worden tegengeworpen door de heffingsambtenaar. Het bestreden besluit wordt om deze reden vernietigd.
12. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. De heffingsambtenaar zal, voor zover nog nodig, alsnog een redelijke termijn moeten bieden aan opposant voor het indienen van de machtiging en een ondertekend bezwaarschrift. Hierna moet worden beoordeeld of de zaak zich leent voor inhoudelijke behandeling.
13. Omdat opposant gelijk krijgt met zijn verzet en zijn beroep moet de heffingsambtenaar zijn proceskosten in de verzetzaak en het beroep betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzetschrift en een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 801,- (0,5 punt voor het verzetschrift en 1 punt voor het beroepschrift tegen een tarief van € 534,- per punt). Ten slotte moet de heffingsambtenaar ook het griffierecht van €48,- aan opposant terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van de heffingsambtenaar van 7 juni 2019;
- draagt de heffingsambtenaar op om binnen 12 weken en nieuw besluit te nemen, met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 801,- aan proceskosten in de
verzetzaak en de bodemzaak en bepaalt dat hij het griffierecht dat opposant heeft betaald
moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. In ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak over het verzet kunt u niet in hoger beroep. Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden. U kunt daar ook om een voorlopige voorziening vragen. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.