4.3Het oordeel van de rechtbank
Algemeen: toetsing betrouwbaarheid verklaringen [benadeelde 1]
Uit het dossier volgt dat mevrouw [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) de ex-partner is van verdachte en dat zij samen een zoontje hebben. Uit het dossier is af te leiden dat zij een turbulente relatie hebben (gehad), dat jeugdhulpverleningsinstanties betrokken zijn bij de opvoeding van hun zoontje en dat er ook (beschermings)maatregelen vanuit die instanties aan de orde zijn.
In het dossier zitten meerdere belastende verklaringen en aangiften van [benadeelde 1] .
De rechtbank constateert het volgende. De verdediging heeft in een eerder stadium verzocht om [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris als getuige te horen. In dit verhoor is zij geconfronteerd met een schriftelijke uitwerking van een tapgesprek tussen haar en verdachte vanuit de PI waarin wordt gezegd dat er valse aangiften zijn gedaan. [benadeelde 1] verklaart bij de rechter-commissaris, nadat zij door de raadsman van verdachte wordt geconfronteerd met dit gesprek, dat dit niet uit haar mond is gekomen. Nadat de tapgesprekken zijn opgevraagd en uitgeluisterd, blijkt dat het [benadeelde 1] is die in een gesprek tegen verdachte zegt dat zij valse aangiften heeft gedaan. [benadeelde 1] wordt hiermee in het tweede verhoor bij de rechter-commissaris geconfronteerd terwijl zij onder ede stond. Zij komt dan terug op wat zij bij het eerste verhoor heeft verklaard en verklaart dat zij zo onder druk werd gezet door verdachte, dat zij dit van hem moest zeggen.
In het dossier van de zaak met parketnummer 16/043480-20 - diefstal van een boodschappentas en portemonnee – constateert de rechtbank dat [benadeelde 1] tegenstrijdig heeft verklaard. Op 17 februari 2020 heeft zij aangifte gedaan van diefstal van de tas en de portemonnee met inhoud. Vervolgens heeft zij op 24 februari 2020 verklaard dat zij na haar vakantie tussen twee kasten haar portemonnee met inhoud heeft terug gevonden en dat de portemonnee dus niet was weggenomen (p. 39 van het dossier). Daarna, op 20 mei 2021, dient zij echter wel een vordering in als benadeelde partij ter zake van geleden schade betreffende de portemonnee met inhoud.
De rechtbank concludeert dat [benadeelde 1] op meerdere punten een tegenstrijdige en wisselende verklaring heeft afgelegd. Daar komt bij dat haar uitspraken in het hiervoor genoemde tapgesprek over het doen van valse aangiften de kern raakt van de betrouwbaarheid van haar verklaringen over de ten laste gelegde strafbare feiten. Nu zij dit in eerste instantie ontkent te hebben gezegd en pas in tweede instantie met een verklaring voor deze uitspraken komt, kan de rechtbank simpelweg er niet meer van uitgaan dat haar verklaringen (op onderdelen) wél betrouwbaar zijn.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan haar verklaringen geen waarde meer kan worden gehecht. De rechtbank zal al haar aangiften en verklaringen in de onderhavige zaken dan ook terzijde schuiven.
Ten aanzien van parketnummer 16-043480-20
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
Op 17 februari 2020 zaten mijn vriend en ik in de auto bij de woning van [benadeelde 1] in [woonplaats] . We zouden naar De Eemhof gaan.We zagen de partner van [benadeelde 1] aankomen. Hij ging de woning in. Toen [benadeelde 1] de laatste tassen wilde inladen, kwam de man naar buiten. Ik zag dat hij een boodschappentas vasthield. Ik zag dat hij de straat uit liep.
Proces-verbaal van verhoor verdachte
Op 17 februari 2020 was ik in haar woning. Ze zei dat ze naar de Eemhof wilde. Ik heb die boodschappentas gepakt. Ik wilde niet dat ze weg zou gaan.
[benadeelde 1] heeft op 17 februari 2020 aangifte gedaan van zowel diefstal van een boodschappentas als portemonnee. Nu de rechtbank – zoals hiervoor is overwogen – de verklaringen van [benadeelde 1] uitsluit van het bewijs, acht de rechtbank de diefstal van de portemonnee niet wettig en overtuigend bewezen en zal de rechtbank verdachte dan ook op dit punt (partieel) vrijspreken.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte bepleit dat technisch juridisch niet gesproken kan worden van diefstal, omdat verdachte niet het oogmerk had om zich de boodschappentas wederrechtelijk toe te eigenen. Hij wilde alleen voorkomen dat zij weg zou gaan. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak waarbij iemand in een bouwmarkt gedachteloos iets in zijn broekzak stopt omdat hij zijn handen vol heeft met andere spullen en dat vervolgens vergeet af te rekenen. Voorts benoemt de raadsman dat verdachte de boodschappentas later aan aangeefster heeft teruggegeven. De rechtbank verwerpt het verweer. Er is geen sprake geweest van een ‘per ongeluk’ wegnemen van de tas. Verdachte heeft de tas willens en wetens uit de woning van aangeefster gepakt en is daarmee weggelopen. Hij beschikte toen als heer en meester over die tas terwijl hij daar niet het recht toe had en dat was ook zijn bedoeling, want hij wilde niet dat zij die tas had. Wat zijn achterliggende bedoeling was om die tas weg te nemen, is niet relevant. Dat hij de tas later heeft teruggegeven, maakt het evenmin anders, de diefstal was reeds voltooid. Bovendien heeft hij de tas pas na een week teruggebracht.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/043480-20 ten laste gelegde, te weten diefstal van een boodschappentas van [benadeelde 1] . Zoals hiervoor overwogen zal verdachte worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘portemonnee’ (met inhoud) in de tenlastelegging.
Ten aanzien van parketnummer 16/159761-20
Proces-verbaal aangifte van [benadeelde 2]
Op 17 juni 2020 parkeerde ik mijn personenauto, merk Renault, type Scenic en voorzien van het kenteken [kenteken] op de [straat] in [woonplaats] . Ik was daar omdat de ex van [benadeelde 1] bij haar in de woning was en haar sleutels had afgepakt. Ik zag [verdachte] in de woning van [benadeelde 1] . Ik heb hem gezegd dat hij de sleutels terug moest geven. Hij ging toen naar buiten en heeft een stoeprand tegen de voorruit van mijn auto gegooid. Hierdoor is de voorruit en mogelijk ook de motorkap beschadigd.
Proces-verbaal van verhoor verdachte
Ik was in de woning van mijn ex. Opeens komt haar stiefvader de woning binnen. Hij zei: "Sleutels nu! Sleutels! Vervolgens sloeg hij mij met een buis tegen mijn oor. Toen ben ik naar buiten gegaan en heb ik een steen gepakt en heb ik die zo tegen een raam gegooid van zijn auto. Dat was gewoon een wraak actie.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/159761-20 ten laste gelegde, te weten vernieling.
Ten aanzien van parketnummer 16/070022-21
Met de officier van justitie en de raadsman, en in het licht van hetgeen aan het begin over de verklaringen van [benadeelde 1] is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte haar heeft mishandeld. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 16/102015-21
Met de raadsman en in het licht van hetgeen aan het begin over de verklaringen van [benadeelde 1] is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een huissleutel van zijn ex-partner [benadeelde 1] uit haar woning heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2: overtreding gedragsaanwijzing
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte.
- een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021;
- een proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2021;
- een gedragsaanwijzing;
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 2 ten laste gelegde, te weten overtreding van de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing.
Feit 3: diefstal uit woning te [woonplaats]
In het dossier zit een proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek van 22 oktober 2020 en een aanvullend proces-verbaal van 27 mei 2021. In eerstgenoemd proces-verbaal wordt door de onderzoekers geconcludeerd dat het spoor in de woning
mogelijkis veroorzaakt door de linkerschoen van verdachte, omdat de maatvoering en het profiel overeenkomen en de slijtage in de zool van de schoen ook is waargenomen in het schoenafdrukspoor, terwijl onverklaarbare verschillen door hen niet werden waargenomen.
De raadsman van verdachte heeft terecht aangevoerd dat dit proces-verbaal geen bijlage bevat met foto’s en een toelichting, op basis waarvan de onderzoekers tot deze conclusies zijn gekomen. De in het onderzoek opgenomen conclusies kunnen daarom niet door de verdediging en de rechtbank op juistheid kunnen worden gecontroleerd. Het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek dient daarom naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgesloten van het bewijs.
Nu het schoenspoor het enige concrete aanknopingspunt is dat verdachte aan de woninginbraak koppelt, acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen. De omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden roepen weliswaar vragen op, maar zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring van woninginbraak te kunnen komen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 4: diefstal van geldbedragen van [benadeelde 4]
Proces-verbaal aangifte van [benadeelde 4]
Op 5 maart 2021 omstreeks 14.13 uur bevond ik mij in de winkel Jumbo, welke is gelegen aan het Plein 1926 te Doorn. Daar heb ik bij kassa 2 middels mijn bankpas contactloos afgerekend. Hierna heb ik mijn bankpas in mijn portemonnee gedaan, welke ik vervolgens in mijn schoudertas heb gedaan. Buiten heb ik mijn boodschappen in mijn fietstassen gedaan. Vervolgens ben ik naar huis gegaan. Op 6 maart 2021 wilde ik 's morgens mijn portemonnee pakken. Ik zag toen dat deze niet meer in mijn schoudertas zat. Ik heb vervolgens naar mijn rekeningoverzicht gekeken en daar zag ik dat er een aantal pintransacties hadden plaatsgevonden met mijn ABN- en ING Bankpas, zoals:
- op 5 maart 2021 om 16.03 uur bij geldautomaat Dorpsstraat 25 te Doorn: 500 euro;
- op 5 maart 2021 om 16.29 uur bij Shusi 2 Licious Doorn: 9 euro
- op 5 maart 2021 om 17.42 uur bij De Horizon te Amersfoort: 28 euro
- op 6 maart 2021 om 07.05 uur bij geldautomaat Utrechtseweg 8: 500 euro.
Ik heb deze pintransacties niet gedaan.
Proces-verbaal van bevindingen
Ik, verbalisant, heb aangeefster telefonisch gesproken. Aangeefster vertelde dat er ook van haar andere bankpas, een ABN AMRO bankpas, geld is opgenomen van haar betaalrekening.
Dit betreft de [rekeningnummer] en daar is op 5 maart 2021 om 17:52 uur voor 33,50
euro contactloos gepind bij de Plus supermarkt aan de Arnhemseweg 4 te Amersfoort.
Op de camerabeelden van de Jumbo supermarkt te Doorn heb ik op vrijdag 12 maart 2021
het volgende gezien: Op 5 maart 2021 om 14:13 uur is op de beelden te zien dat de aangeefster contactloos betaalt aan kassa 2 bij de Jumbo. Na het pinnen doet aangeefster haar pinpas in haar portemonnee, die zij in haar tas doet die in karretje staat. De tas blijft geopend, terwijl aangeefster de supermarkt uit loopt.
Proces-verbaal van bevindingen: beelden
Ik, verbalisant, heb het beeldmateriaal bekeken dat was opgenomen op 5 maart 2021 te 16:04 uur en korte tijd daarvoor. Deze beelden zijn gemaakt in en afkomstig van de Albert Heijn vestiging gelegen aan de Dorpsstraat 25 te Doorn.
Door mij werd het volgende bevonden: ik zie een man direct voor de ING-pinautomaat staan. De man heeft donker zwart haar en een grijs/groene jas voorzien van capuchon en een blauwe spijkerbroek aan.Ik zie dat de man een licht getint uiterlijk heeft en richting de in- uitgang van de winkel begeeft. Ik zie dat hij een klein lichtkleurig dun voorwerp in zijn handen vasthoudt.
Proces-verbaal van bevindingen: herkenning
Ik, verbalisant, zag op 19 maart 2021 dat een collega per e-mail vroeg of ik de persoon afgebeeld op een foto herkende. Deze foto is als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ik herkende de persoon direct voor de volle honderd procent als de mij ambtshalve
bekende [verdachte] .
Verklaring verdachte
Het klopt dat ik heb gepind met die bankpas.
Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario aangevoerd. Hij zou de bankpas van mevrouw [benadeelde 4] van zijn ex-partner [benadeelde 1] hebben gekregen. Mevrouw [benadeelde 4] zou haar tante zijn en zij mochten van die tante geld opnemen voor de aanschaf van meubels.
De rechtbank acht dat scenario ongeloofwaardig en schuift het terzijde. Zij licht dat als volgt toe. Ten eerste komt verdachte in een zeer laat stadium, op de terechtzitting, met deze verklaring, zodat de politie geen mogelijkheid heeft gehad om deze verklaring te onderzoeken. Bovendien heeft verdachte zijn verklaring zelf ook niet nader onderbouwd. Ten slotte passen ook de hoogte van de gepinde bedragen en de locaties waar sommige transacties hebben plaatsgevonden (onder meer een sushibar en een coffeeshop) niet bij het door verdachte geschetste scenario.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 4 ten laste gelegde, te weten diefstal van geldbedragen van [benadeelde 4] .
Feit 5: diefstal van geldbedragen van [benadeelde 5]
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 5] ;
- een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) van 8 april 2021;
- een proces-verbaal van bevindingen (herkenning persoon door opsporingsambtenaar);
- de bekennende verklaring van verdachte.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 5 ten laste gelegde, te weten diefstal van geldbedragen van [benadeelde 5] .
Feit 6: belediging van een politieagent
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal aangifte van [verbalisant] van 13 april 2021;
- een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021;
- de bekennende verklaring van verdachte.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 6 ten laste gelegde, te weten belediging van een ambtenaar in functie.