ECLI:NL:RBMNE:2021:4566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
16/043480-20 + 16-159761-20, 16/070022-21 (gev.ttz) en 16/102015-21 (gev.ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in een strafzaak met meerdere tenlasteleggingen

Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1981, die ten tijde van de behandeling gedetineerd was. De zaak omvatte meerdere parketnummers, waaronder diefstal, vernieling, mishandeling, en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen, met name die van de ex-partner van de verdachte, kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de ex-partner inconsistent en onbetrouwbaar waren, wat leidde tot vrijspraak voor verschillende tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van een boodschappentas en de vernieling van een auto, en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de turbulente relatie tussen de verdachte en zijn ex-partner en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/043480-20 + 16-159761-20, 16/070022-21 (gev.ttz) en 16/102015-21 (gev.ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1981] te [geboorteplaats] ,
postadres: [adres] te [woonplaats] ,
ten tijde van de inhoudelijke behandeling gedetineerd in de PI te Nieuwegein,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting(en) van (in de zaak met parketnummer 16/102015-21: 20 juli 2021 en) 9 september 2021. De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/043480-20
op 17 februari 2020 te Amersfoort een boodschappentas met goederen en een portemonnee met daarin 340 euro van [benadeelde 1] heeft gestolen;
Parketnummer 16-159761-20
op 17 juni 2020 te Amersfoort een auto van [benadeelde 2] heeft vernield;
Parketnummer 16/070022-21
op 12 maart 2021 te [woonplaats] zijn levensgezel, [benadeelde 1] , heeft mishandeld;
Parketnummer 16/102015-21
Feit 1:
op 12 april 2021 te [woonplaats] een huissleutel van [benadeelde 1] heeft gestolen uit een woning aan de [adres] ;
Feit 2:
op 3 april 2021 tot en met 12 april 2021 te [woonplaats] een gedragsaanwijzing (locatie- en contactverbod met [benadeelde 1] ) heeft overtreden;
Feit 3:
op 30 september 2020 te [woonplaats] goederen van [benadeelde 3] heeft gestolen uit een woning aan het [adres] ;
Feit 4:
op 5 maart 2021 te Doorn meerdere malen een geldsom van [benadeelde 4] heeft weggenomen door te pinnen met de pinpas en bijbehorende code van die [benadeelde 4] ;
Feit 5:
op 23 februari 2021 te Amersfoort meerdere malen een geldsom van [benadeelde 5] heeft weggenomen door te pinnen met de pinpas van die [benadeelde 5] ;
Feit 6:
op 12 april 2021 te Baarn een ambtenaar in functie, [verbalisant] (hoofdagent bij de politie-eenheid Midden-Nederland), heeft beledigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/070022-21 ten laste gelegde feit (mishandeling levensgezel), nu het dossier naar zijn mening voor dat feit onvoldoende wettig bewijs bevat. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/043480-20 ten laste gelegde partieel kan worden vrijgesproken, namelijk voor wat betreft de diefstal van de portemonnee met inhoud, gelet op wat aangeefster daarover na haar aangifte heeft verklaard.
Ten aanzien van de overige feiten, bij dagvaarding onder parketnummer 16/159761-20, parketnummer 16/102015-21 en parketnummer 16/043480-20 (behoudens voor wat betreft de portemonnee) acht de officier van justitie het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/043480-20 ten laste gelegde, van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/070022-21 ten laste gelegde en van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/102015-21 onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde. De raadsman van verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat deze feiten vallen of staan bij de verklaringen (aangiften) die [benadeelde 1] over die verdenkingen heeft afgelegd en dat deze verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden beschouwd, omdat zij aantoonbaar – onder ede bij de rechter-commissaris – heeft gelogen. Haar aangiften en verklaringen dienen om die reden te worden uitgesloten van het bewijs. Zonder haar verklaringen (aangiften) is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze feiten, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/159761-20 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet strafbaar is, omdat sprake was van noodweerexces, zodat voor dit feit ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/102015-21 onder feit 2, feit 4, feit 5 en feit 6 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen: toetsing betrouwbaarheid verklaringen [benadeelde 1]
Uit het dossier volgt dat mevrouw [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) de ex-partner is van verdachte en dat zij samen een zoontje hebben. Uit het dossier is af te leiden dat zij een turbulente relatie hebben (gehad), dat jeugdhulpverleningsinstanties betrokken zijn bij de opvoeding van hun zoontje en dat er ook (beschermings)maatregelen vanuit die instanties aan de orde zijn.
In het dossier zitten meerdere belastende verklaringen en aangiften van [benadeelde 1] .
De rechtbank constateert het volgende. De verdediging heeft in een eerder stadium verzocht om [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris als getuige te horen. In dit verhoor is zij geconfronteerd met een schriftelijke uitwerking van een tapgesprek tussen haar en verdachte vanuit de PI waarin wordt gezegd dat er valse aangiften zijn gedaan. [benadeelde 1] verklaart bij de rechter-commissaris, nadat zij door de raadsman van verdachte wordt geconfronteerd met dit gesprek, dat dit niet uit haar mond is gekomen. Nadat de tapgesprekken zijn opgevraagd en uitgeluisterd, blijkt dat het [benadeelde 1] is die in een gesprek tegen verdachte zegt dat zij valse aangiften heeft gedaan. [benadeelde 1] wordt hiermee in het tweede verhoor bij de rechter-commissaris geconfronteerd terwijl zij onder ede stond. Zij komt dan terug op wat zij bij het eerste verhoor heeft verklaard en verklaart dat zij zo onder druk werd gezet door verdachte, dat zij dit van hem moest zeggen.
In het dossier van de zaak met parketnummer 16/043480-20 - diefstal van een boodschappentas en portemonnee – constateert de rechtbank dat [benadeelde 1] tegenstrijdig heeft verklaard. Op 17 februari 2020 heeft zij aangifte gedaan van diefstal van de tas en de portemonnee met inhoud. Vervolgens heeft zij op 24 februari 2020 verklaard dat zij na haar vakantie tussen twee kasten haar portemonnee met inhoud heeft terug gevonden en dat de portemonnee dus niet was weggenomen (p. 39 van het dossier). Daarna, op 20 mei 2021, dient zij echter wel een vordering in als benadeelde partij ter zake van geleden schade betreffende de portemonnee met inhoud.
De rechtbank concludeert dat [benadeelde 1] op meerdere punten een tegenstrijdige en wisselende verklaring heeft afgelegd. Daar komt bij dat haar uitspraken in het hiervoor genoemde tapgesprek over het doen van valse aangiften de kern raakt van de betrouwbaarheid van haar verklaringen over de ten laste gelegde strafbare feiten. Nu zij dit in eerste instantie ontkent te hebben gezegd en pas in tweede instantie met een verklaring voor deze uitspraken komt, kan de rechtbank simpelweg er niet meer van uitgaan dat haar verklaringen (op onderdelen) wél betrouwbaar zijn.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan haar verklaringen geen waarde meer kan worden gehecht. De rechtbank zal al haar aangiften en verklaringen in de onderhavige zaken dan ook terzijde schuiven.
Ten aanzien van parketnummer 16-043480-20
Bewijsmiddelen [1]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
Op 17 februari 2020 zaten mijn vriend en ik in de auto bij de woning van [benadeelde 1] in [woonplaats] . We zouden naar De Eemhof gaan. [2] We zagen de partner van [benadeelde 1] aankomen. Hij ging de woning in. Toen [benadeelde 1] de laatste tassen wilde inladen, kwam de man naar buiten. Ik zag dat hij een boodschappentas vasthield. Ik zag dat hij de straat uit liep. [3]
Proces-verbaal van verhoor verdachte
Op 17 februari 2020 was ik in haar woning. Ze zei dat ze naar de Eemhof wilde. Ik heb die boodschappentas gepakt. Ik wilde niet dat ze weg zou gaan. [4]
Bewijsoverwegingen
[benadeelde 1] heeft op 17 februari 2020 aangifte gedaan van zowel diefstal van een boodschappentas als portemonnee. Nu de rechtbank – zoals hiervoor is overwogen – de verklaringen van [benadeelde 1] uitsluit van het bewijs, acht de rechtbank de diefstal van de portemonnee niet wettig en overtuigend bewezen en zal de rechtbank verdachte dan ook op dit punt (partieel) vrijspreken.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte bepleit dat technisch juridisch niet gesproken kan worden van diefstal, omdat verdachte niet het oogmerk had om zich de boodschappentas wederrechtelijk toe te eigenen. Hij wilde alleen voorkomen dat zij weg zou gaan. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak waarbij iemand in een bouwmarkt gedachteloos iets in zijn broekzak stopt omdat hij zijn handen vol heeft met andere spullen en dat vervolgens vergeet af te rekenen. Voorts benoemt de raadsman dat verdachte de boodschappentas later aan aangeefster heeft teruggegeven. De rechtbank verwerpt het verweer. Er is geen sprake geweest van een ‘per ongeluk’ wegnemen van de tas. Verdachte heeft de tas willens en wetens uit de woning van aangeefster gepakt en is daarmee weggelopen. Hij beschikte toen als heer en meester over die tas terwijl hij daar niet het recht toe had en dat was ook zijn bedoeling, want hij wilde niet dat zij die tas had. Wat zijn achterliggende bedoeling was om die tas weg te nemen, is niet relevant. Dat hij de tas later heeft teruggegeven, maakt het evenmin anders, de diefstal was reeds voltooid. Bovendien heeft hij de tas pas na een week teruggebracht.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/043480-20 ten laste gelegde, te weten diefstal van een boodschappentas van [benadeelde 1] . Zoals hiervoor overwogen zal verdachte worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘portemonnee’ (met inhoud) in de tenlastelegging.
Ten aanzien van parketnummer 16/159761-20
Bewijsmiddelen [5]
Proces-verbaal aangifte van [benadeelde 2]
Op 17 juni 2020 parkeerde ik mijn personenauto, merk Renault, type Scenic en voorzien van het kenteken [kenteken] op de [straat] in [woonplaats] . Ik was daar omdat de ex van [benadeelde 1] bij haar in de woning was en haar sleutels had afgepakt. Ik zag [verdachte] in de woning van [benadeelde 1] . Ik heb hem gezegd dat hij de sleutels terug moest geven. Hij ging toen naar buiten en heeft een stoeprand tegen de voorruit van mijn auto gegooid. Hierdoor is de voorruit en mogelijk ook de motorkap beschadigd. [6]
Proces-verbaal van verhoor verdachte
Ik was in de woning van mijn ex. Opeens komt haar stiefvader de woning binnen. Hij zei: "Sleutels nu! Sleutels! Vervolgens sloeg hij mij met een buis tegen mijn oor. Toen ben ik naar buiten gegaan en heb ik een steen gepakt en heb ik die zo tegen een raam gegooid van zijn auto. Dat was gewoon een wraak actie. [7]
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/159761-20 ten laste gelegde, te weten vernieling.
Ten aanzien van parketnummer 16/070022-21
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman, en in het licht van hetgeen aan het begin over de verklaringen van [benadeelde 1] is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte haar heeft mishandeld. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van parketnummer 16/102015-21
Feit 1: diefstal sleutel
Vrijspraak
Met de raadsman en in het licht van hetgeen aan het begin over de verklaringen van [benadeelde 1] is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een huissleutel van zijn ex-partner [benadeelde 1] uit haar woning heeft gestolen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2: overtreding gedragsaanwijzing
Bewijsmiddelen [8]
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte. [9]
- een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021; [10]
- een proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2021; [11]
- een gedragsaanwijzing; [12]
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 2 ten laste gelegde, te weten overtreding van de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing.
Feit 3: diefstal uit woning te [woonplaats]
Vrijspraak
In het dossier zit een proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek van 22 oktober 2020 en een aanvullend proces-verbaal van 27 mei 2021. In eerstgenoemd proces-verbaal wordt door de onderzoekers geconcludeerd dat het spoor in de woning
mogelijkis veroorzaakt door de linkerschoen van verdachte, omdat de maatvoering en het profiel overeenkomen en de slijtage in de zool van de schoen ook is waargenomen in het schoenafdrukspoor, terwijl onverklaarbare verschillen door hen niet werden waargenomen.
De raadsman van verdachte heeft terecht aangevoerd dat dit proces-verbaal geen bijlage bevat met foto’s en een toelichting, op basis waarvan de onderzoekers tot deze conclusies zijn gekomen. De in het onderzoek opgenomen conclusies kunnen daarom niet door de verdediging en de rechtbank op juistheid kunnen worden gecontroleerd. Het proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek dient daarom naar het oordeel van de rechtbank te worden uitgesloten van het bewijs.
Nu het schoenspoor het enige concrete aanknopingspunt is dat verdachte aan de woninginbraak koppelt, acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen. De omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden roepen weliswaar vragen op, maar zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring van woninginbraak te kunnen komen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 4: diefstal van geldbedragen van [benadeelde 4]
Bewijsmiddelen [13]
Proces-verbaal aangifte van [benadeelde 4]
Op 5 maart 2021 omstreeks 14.13 uur bevond ik mij in de winkel Jumbo, welke is gelegen aan het Plein 1926 te Doorn. Daar heb ik bij kassa 2 middels mijn bankpas contactloos afgerekend. Hierna heb ik mijn bankpas in mijn portemonnee gedaan, welke ik vervolgens in mijn schoudertas heb gedaan. Buiten heb ik mijn boodschappen in mijn fietstassen gedaan. Vervolgens ben ik naar huis gegaan. Op 6 maart 2021 wilde ik 's morgens mijn portemonnee pakken. Ik zag toen dat deze niet meer in mijn schoudertas zat. Ik heb vervolgens naar mijn rekeningoverzicht gekeken en daar zag ik dat er een aantal pintransacties hadden plaatsgevonden met mijn ABN- en ING Bankpas, zoals:
- op 5 maart 2021 om 16.03 uur bij geldautomaat Dorpsstraat 25 te Doorn: 500 euro;
- op 5 maart 2021 om 16.29 uur bij Shusi 2 Licious Doorn: 9 euro
- op 5 maart 2021 om 17.42 uur bij De Horizon te Amersfoort: 28 euro
- op 6 maart 2021 om 07.05 uur bij geldautomaat Utrechtseweg 8: 500 euro. [14]
Ik heb deze pintransacties niet gedaan. [15]
Proces-verbaal van bevindingen
Ik, verbalisant, heb aangeefster telefonisch gesproken. Aangeefster vertelde dat er ook van haar andere bankpas, een ABN AMRO bankpas, geld is opgenomen van haar betaalrekening.
Dit betreft de [rekeningnummer] en daar is op 5 maart 2021 om 17:52 uur voor 33,50
euro contactloos gepind bij de Plus supermarkt aan de Arnhemseweg 4 te Amersfoort.
Op de camerabeelden van de Jumbo supermarkt te Doorn heb ik op vrijdag 12 maart 2021
het volgende gezien: Op 5 maart 2021 om 14:13 uur is op de beelden te zien dat de aangeefster contactloos betaalt aan kassa 2 bij de Jumbo. Na het pinnen doet aangeefster haar pinpas in haar portemonnee, die zij in haar tas doet die in karretje staat. De tas blijft geopend, terwijl aangeefster de supermarkt uit loopt. [16]
Proces-verbaal van bevindingen: beelden
Ik, verbalisant, heb het beeldmateriaal bekeken dat was opgenomen op 5 maart 2021 te 16:04 uur en korte tijd daarvoor. Deze beelden zijn gemaakt in en afkomstig van de Albert Heijn vestiging gelegen aan de Dorpsstraat 25 te Doorn. [17]
Door mij werd het volgende bevonden: ik zie een man direct voor de ING-pinautomaat staan. De man heeft donker zwart haar en een grijs/groene jas voorzien van capuchon en een blauwe spijkerbroek aan. [18] Ik zie dat de man een licht getint uiterlijk heeft en richting de in- uitgang van de winkel begeeft. Ik zie dat hij een klein lichtkleurig dun voorwerp in zijn handen vasthoudt. [19]
Proces-verbaal van bevindingen: herkenning
Ik, verbalisant, zag op 19 maart 2021 dat een collega per e-mail vroeg of ik de persoon afgebeeld op een foto herkende. Deze foto is als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ik herkende de persoon direct voor de volle honderd procent als de mij ambtshalve
bekende [verdachte] . [20]
Verklaring verdachte
Het klopt dat ik heb gepind met die bankpas. [21]
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario aangevoerd. Hij zou de bankpas van mevrouw [benadeelde 4] van zijn ex-partner [benadeelde 1] hebben gekregen. Mevrouw [benadeelde 4] zou haar tante zijn en zij mochten van die tante geld opnemen voor de aanschaf van meubels.
De rechtbank acht dat scenario ongeloofwaardig en schuift het terzijde. Zij licht dat als volgt toe. Ten eerste komt verdachte in een zeer laat stadium, op de terechtzitting, met deze verklaring, zodat de politie geen mogelijkheid heeft gehad om deze verklaring te onderzoeken. Bovendien heeft verdachte zijn verklaring zelf ook niet nader onderbouwd. Ten slotte passen ook de hoogte van de gepinde bedragen en de locaties waar sommige transacties hebben plaatsgevonden (onder meer een sushibar en een coffeeshop) niet bij het door verdachte geschetste scenario.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 4 ten laste gelegde, te weten diefstal van geldbedragen van [benadeelde 4] .
Feit 5: diefstal van geldbedragen van [benadeelde 5]
Bewijsmiddelen [22]
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 5] ; [23]
- een proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden) van 8 april 2021; [24]
- een proces-verbaal van bevindingen (herkenning persoon door opsporingsambtenaar); [25]
- de bekennende verklaring van verdachte. [26]
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 5 ten laste gelegde, te weten diefstal van geldbedragen van [benadeelde 5] .
Feit 6: belediging van een politieagent
Bewijsmiddelen [27]
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal aangifte van [verbalisant] van 13 april 2021; [28]
- een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021; [29]
- de bekennende verklaring van verdachte. [30]
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bij dagvaarding met parketnummer 16/102015-21 onder feit 6 ten laste gelegde, te weten belediging van een ambtenaar in functie.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16/043480-20
op 17 februari 2020 te Amersfoort een boodschappentas met daarin diverse goederen toebehorende aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 16/159761-20
op 17 juni 2020 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een auto toebehorende aan [benadeelde 2] heeft vernield;
Parketnummer 16/102015-21
2.
in de periode van 3 april 2021 tot en met 12 april 2021 in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 maart 2021 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich niet mag op houden in de [straat] te [woonplaats] en
- zich niet mag op houden binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en
- zich moet onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met [benadeelde 1] (geboren op [1991] ),
door:
- meerdere (whatsapp)berichten naar die [benadeelde 1] te sturen
- zich in de [straat] te [woonplaats] te begeven en
- zich binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te begeven;
4.
op meerdere momenten omstreeks 5 maart 2021 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug en te Amersfoort, meerdere malen een geldsom (ter waarde van 1070,50 euro), toebehorende aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas van die [benadeelde 4] zonder dat hij, verdachte, daartoe gerechtigd was;
5.
op meerdere momenten omstreeks 23 februari 2021 te Amersfoort, althans in Nederland, meerdere malen een geldsom (ter waarde van 60,94 euro), toebehorende aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas van die [benadeelde 5] zonder dat hij, verdachte, daartoe gerechtigd was;
6.
op 12 april 2021 te Baarn opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent bij de politie-eenheid Midden-Nederland), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerljer" en "Jij bent een flikker. Alleen omdat ik die code niet geef, jankerd", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/043480-20
Diefstal
Parketnummer 16-159761-20
Vernieling
Parketnummer 16/102015-21
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd
Feit 4 en feit 5:
Telkens: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Feit 6:
Eenvoudige belediging, terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Ten aanzien van parketnummer 16/159761-20: beroep op noodweerexces
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van dit feit – vernieling van de auto van de heer [benadeelde 2] – moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweerexces toekomt. Immers, nadat verdachte door [benadeelde 2] met een buis was geslagen, heeft hij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden, aldus de raadsman. De raadsman verwijst daarbij naar een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2019:9441).
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient eerst vastgesteld te worden dat sprake was van een noodweersituatie. Is dat het geval en heeft verdachte vervolgens buiten proportie gereageerd, dan kan sprake zijn van noodweerexces, indien de verdachte die buitensporige reactie heeft gedaan in een hevige gemoedstoestand. Van een noodweersituatie is sprake indien voor diegene de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de eerste stap al niet wordt gehaald: er was geen sprake van een noodweersituatie. Uit het dossier volgt dat er iets is voorgevallen tussen verdachte en de heer [benadeelde 2] in de woning van de ex-partner van verdachte. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten dat er sprake was van een situatie waarin het voor verdachte op dat moment noodzakelijk was om zich te verdedigen. Gelet op het feit dat verdachte buiten de woning stond op het moment dat hij een steen heeft gepakt en die op de auto heeft gegooid, ligt dit niet voor de hand. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook geen sprake van een situatie waarin verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Gelet op de omstandigheid dat er wel iets moet zijn gebeurd in de woning, aangezien verdachte nadat hij uit de woning was gekomen letsel had aan zijn oor, zal de rechtbank daar wel in straf verminderende zin rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
Er is ook overigens geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende een contact- en locatieverbod met betrekking tot zijn ex-partner [benadeelde 1] . De officier van justitie vordert voorts dat zal worden bepaald dat voor iedere keer dat verdachte de verboden overtreedt, vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de duur van 2 weken.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat verdachte, gelet op de bepleite vrijspraken op een aantal onderdelen, inmiddels lang genoeg heeft vastgezeten en verzoekt de rechtbank aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en daarnaast alleen een voorwaardelijke straf met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, aangezien verdachte inderdaad hulp en begeleiding nodig heeft om zijn leven een andere wending te geven.
In aansluiting daarop heeft de raadsman ter terechtzitting een verzoek gedaan tot opheffing (met een beroep op artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering), dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich ten opzichte van zijn ex-partner [benadeelde 1] schuldig gemaakt aan diefstal van een boodschappentas en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De rechtbank beziet deze feiten tegen de achtergrond van hun turbulente relatie. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een auto, diefstallen met behulp van valse sleutels en belediging van een ambtenaar in functie. Dit zijn allemaal vervelende feiten die bovendien in een tijdbestek van een jaar hebben plaatsgevonden. Het onderstreept de manier waarop verdachte op dit moment in het leven staat. Zijn handelen levert (financiële) schade en overlast op voor de slachtoffers en veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen. Verdachte bekommert zich hier niet om en heeft alleen oog voor snel financieel gewin of zijn eigen (gekrenkte) gevoelens.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van 16 juni 2021, waaruit volgt dat verdachte reeds vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten (met name vermogensdelicten). De rechtbank houdt hiermee in strafverzwarende zin rekening.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 augustus 2021, opgemaakt door E. le Mair, reclasseringswerker. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een hardnekkig delict patroon en aanhoudend antisociaal gedrag. Verdachte heeft veel problemen op alle leefgebieden en er is sprake van een langdurig instabiele leefsituatie. Zelfs toen hij zijn leven na zijn tweede ISD-maatregel (eind 2018) met intensieve begeleiding redelijk op orde had, weerhield hem dat er niet van terug te vallen in crimineel gedrag, waardoor hij alles wat hij had weer kwijt raakte. Verdachte heeft geen woning en/of werk. Zijn zelfbepalende houding en het moeizame, problematische psychosociaal functioneren zijn zorgwekkend evenals het feit dat allerlei vormen van hulpverlening tot nu toe geen (blijvend) resultaat boekten. De reclassering heeft daarom de mogelijkheden op de langere termijn onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat er verdiepingsdiagnostiek plaats vindt (een IQ test), om te bezien welke woonvoorziening passend is en of hij in aanmerking komt voor een indicatie via de Wet Langdurige Zorg (WLZ). De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de reclassering er voor open staat om toezicht te houden. Verdachte heeft toegezegd mee te werken aan het plan van aanpak. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt eveneens ingeschat als hoog. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht;
  • meewerken aan diagnostisch onderzoek (een IQ test);
  • meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang; en
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank neemt dit rapport mee in haar overweging en neemt het advies over.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor diefstal en diefstal met valse sleutels geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van enkele maanden (in geval van recidive, hetgeen hier aan de orde is). Voor belediging geldt als uitgangspunt een geldboete van € 150,-. De rechtbank zal deze boete omrekenen naar vervangende hechtenis. Voor het overtreden van een gedragsaanwijzing en voor vernieling bestaan geen oriëntatiepunten. De rechtbank zal met deze feiten in strafverzwarende zin rekening houden. Ook zal de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, in strafverzwarende zin rekening houden met de omstandigheid dat verdachte reeds vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. In straf verminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte bij het onder parketnummer 16/159761-20 bewezenverklaarde letsel aan zijn oor heeft opgelopen.
De rechtbank is – al hetgeen hiervoor in overweging nemend – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de officier van justitie had gevorderd, in dit geval een langere proeftijd dan 2 jaar op te leggen.
De rechtbank ziet voorts op dit moment geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen. Ter terechtzitting heeft verdachte gemotiveerd verklaard geen contact meer te zullen opnemen met zijn ex-partner (ten aanzien van hun zoontje zal hij zich wenden tot de hulpverleningsinstanties) en iedere mogelijkheid voor ‘olie op het vuur’ tussen hen kan beter worden voorkomen.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte de rechtbank verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen (op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering), dan wel te schorsen. Gelet op hetgeen hiervoor ter zake van de strafmaat is overwogen, heeft de rechtbank in raadkamer, voorafgaand aan dit vonnis, beslist dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt toegewezen. Hiervan is een aparte beslissing opgemaakt.

9.BESLAG

Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen en nog niet geretourneerde goederen, te weten: een geldbedrag, een telefoon en schoenen, kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft zich voor wat betreft het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal, conform de vordering van de officier van justitie, de teruggave gelasten aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet geretourneerde goederen, te weten:
- een mobiele telefoon Samsung S8 plus, zwart;
- contant geld, € 345,-;
- schoen(en), merk Nike Worldwide.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 345- (portemonnee met inhoud). Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte bij dagvaarding onder parketnummer 16/043480-20 ten laste gelegde feit.
Daarnaast heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 700,-, (kozijn raam + nachtrust) bestaande uit (im)materiele schade, ten gevolge van het aan verdachte bij dagvaarding onder parketnummer 16/070022-21 ten laste gelegde.
[benadeelde 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.137,-. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade (gestolen geldbedragen), ten gevolge van het aan verdachte bij dagvaarding onder parketnummer 16/102015-21 onder feit 4 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde 1] van € 345,- niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de gevorderde vrijspraak voor zover het betreft de portemonnee ter zake van dat feit. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van € 700,- van [benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze vordering dient te worden afgewezen.
Voor wat betreft de vordering van [benadeelde 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat deze vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraken met betrekking tot die feiten.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/043480-20 ten laste gelegde voor zover dat ziet op de diefstal van de portemonnee, en de rechtbank verdachte ook zal vrijspreken van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/070022-21 ten laste gelegde, zal de rechtbank de door [benadeelde 1] ingediende vorderingen voor deze parketnummers niet-ontvankelijk verklaren. [benadeelde 1] kan zich voor de vorderingen wenden tot de burgerlijke rechter.
Nu [benadeelde 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen, zal zij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[benadeelde 4]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van het bij dagvaarding onder parketnummer 16/102015-21 onder feit 4 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden.
[benadeelde 4] heeft een bedrag gevorderd van € 1.137,-. Dit bedrag komt overeen met de verschillende bedragen die van haar bankrekeningen zijn gestolen en de kosten voor de vervanging van haar rijbewijs en portemonnee. [benadeelde 4] heeft haar vordering onderbouwd en het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank waardeert de schade dan ook op dit bedrag en de rechtbank zal de vordering van € 1.137,- derhalve toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde 4] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.137,-. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 184a, 266, 267, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het bij dagvaarding onder parketnummer 16/070022-21 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal
meldenbij de Reclassering Nederland op het adres het Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte dient zich te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zal meewerken aan
diagnostisch onderzoek: een IQ test. Verdachte dient mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek (een IQ test) door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De reclassering zal dit met spoed aanvragen. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor een dergelijk onderzoek;
* zal verblijven in een instelling voor
beschermd of begeleid wonenof een maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* zal
meewerken aan het aflossen van zijn schuldenen het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van bewindvoering of de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • Schoen(en), merk Nike Worldwide, goednummer PL0900-2020050346- 2706316;
  • Een mobiele telefoon Samsung S8 plus, zwart, goednummer PL0900-2020050346-2584715;
  • Contant geld, € 345,-, goednummer PL0900-2020050346-2584706;
Benadeelde partijen
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vorderingen en bepaalt dat deze vordering kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt [benadeelde 1] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 1.137,- te betalen, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. J.A. Spee en mr. L.M.M. Heppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16/043480-20
hij, op of omstreeks 17 februari 2020 te Amersfoort, een boodschappentas met daarin diverse goederen ter waarde van ongeveer 50 euro en/of een portomonne met daarin een geldbedrag van ongeveer 340 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 16/159761-20
hij op of omstreeks 17 juni 2020 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 16/070022-21
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te Soest zijn levensgezel, [benadeelde 1] , heeft mishandeld door een asbak, althans een voorwerp, tegen de enkel/voet, althans het lichaam, van die [benadeelde 1] te gooien en/of door tegen de enkel/voet, althans het lichaam, van die [benadeelde 1] te trappen/schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 16/102015-21
1.
hij op of omstreeks 12 april 2021 te [woonplaats] , in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een (huis)sleutel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 april 2021 tot en met 12 april 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 maart 2021 gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich niet mag op houden in de [straat] te [woonplaats] en
- zich niet mag op houden binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en
- zich moet onthouden van elke vorm van contact (zowel direct als indirect) met [benadeelde 1] (geboren op [1991] ),
door:
- een of meerdere (whatsapp)berichten naar die [benadeelde 1] te sturen en/of
- zich in de [straat] te [woonplaats] te begeven en/of
- zich binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te begeven;
( art 184a Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 30 september 2020 te [woonplaats] , gemeente Utrechtse Heuvelrug, uit een woning gelegen aan het [adres] , een of meerdere sieraden (o.a. 6 oorbellen, een ring, twee hangers, een horloge en/of een medaillon) en/of een tablet (merk: Samsung, kleur: zwart) en/of een munstuk (omschrijving: Wilhelmina gouden tientje) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
4.
hij op een of meerdere momenten of omstreeks 5 maart 2021 te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug en/of te Amersfoort, althans in Nederland een of meerdere malen, een geldsom (ter waarde van 1070,50 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas (en bijbehorende pincode) van die [benadeelde 4] zonder dat hij, verdachte, daartoe gerechtigd was;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht ) Pagina 3
5.
hij op een of meerdere momenten op of omstreeks 23 februari 2021 te Amersfoort, althans in Nederland, een of meerdere malen, een geldsom (ter waarde van 60,94 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas (en bijbehorende pincode) van die [benadeelde 5] zonder dat hij, verdachte, daartoe gerechtigd was;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
6.
hij op of omstreeks 12 april 2021 te Baarn opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] (hoofdagent bij de politie-eenheid Midden-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerleier" en/of "Jij bent een flikker, alleen omdat ik die code niet geef, jankerd", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020050346, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 39. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 17 februari 2020, p. 7.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 17 februari 2020, p. 8.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 februari 2020, p. 21.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020190968, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 59. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
6.Een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 2] van 18 juni 2020, p. 5.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 17 juni 2020, p. 37.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2021112531, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 235. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2021.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021, p. 45.
11.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 april 2021, p. 49-50.
12.Een geschrift, te weten een gedragsaanwijzing als bedoeld in artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering van 13 maart 2021, p. 87.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2021112531, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 235. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
14.Een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 4] van 9 maart 2021, p. 128.
15.Een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 4] van 22 april 2021, p. 130.
16.Een proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2021, p. 134.
17.Een proces-verbaal van bevindingen beelden van 13 april 2021, p. 144.
18.Proces-verbaal van bevindingen beelden van 13 april 2021, p. 145.
19.Proces-verbaal van bevindingen beelden van 13 april 2021, p. 146.
20.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2021, p. 148 in combinatie met de bijlage op p. 149.
21.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2021.
22.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2021112531, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 235. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
23.Een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 5] van 24 februari 2021, p. 170-172 en een proces-verbaal aangifte van [benadeelde 5] van 22 april 2021, p. 173-174.
24.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2021, p. 190-192 met als bijlage de stills van de camerabeelden, p. 193-195.
25.Een proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar van 11 maart 2021, p. 196-197.
26.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2021.
27.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2021112531, opgemaakt door de politie, eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 235. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
28.Een proces-verbaal aangifte van [verbalisant] van 13 april 2021, p. 89-90.
29.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2021, p. 91-92.
30.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2021.