ECLI:NL:RBMNE:2021:457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
C/16/479885 / FA RK 19-2444
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder kinder- en partneralimentatie, met aanzienlijke zwarte inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2012 in Marokko zijn getrouwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding en om nevenvoorzieningen, waaronder het hoofdverblijf van de kinderen bij haar, en alimentatie voor de kinderen en partner. De man betwistte de verzoeken van de vrouw en stelde tegenverzoeken in, waaronder een zorgregeling voor de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding kan worden uitgesproken, omdat partijen het erover eens zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

De rechtbank heeft de zorg voor de kinderen geregeld, waarbij het hoofdverblijf bij de vrouw is vastgesteld en een zorgregeling is vastgesteld waarbij de kinderen elke zondag bij de man zijn. De rechtbank heeft ook de alimentatie vastgesteld, waarbij de man € 1.754,- per kind per maand aan kinderalimentatie en € 4.000,- per maand aan partneralimentatie moet betalen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aanzienlijke zwarte inkomsten die door de vrouw zijn gesteld, maar die door de man zijn betwist. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gebruikelijke rekenwijze niet toepasbaar is en heeft de alimentatie vastgesteld op basis van de standpunten van partijen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld, waarbij activa en passiva zijn toegedeeld aan beide partijen. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de echtelijke woning voor zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag blijven bewonen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve voor de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/479885 / FA RK 19-2444
Echtscheiding
Beschikking van 1 februari 2021
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaten mr. C.C de Koning en mr. H. van Hapert,
tegen
[de man] ,
wonende in [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaten mr. J.E. Maats-Stokx en mr. A. Aaryf.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 14, binnengekomen op 29 april 2019;
  • het verweerschrift van de man met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken) met bijlagen 1 tot en met 14, van 12 juli 2019;
  • het verweerschrift van de vrouw op de zelfstandige verzoeken van de man, met aanvulling van haar verzoeken en een incident, met bijlagen 1 tot en met 5, van 9 september 2019;
1.2.
Op 31 oktober 2019 is de zaak behandeld op een zogeheten ‘regiezitting’ in verband met het ontbreken van een ouderschapsplan. Tijdens deze zitting is ook de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap en het incident besproken.
1.3.
Na de regiezitting heeft de rechtbank op 28 november 2019 van de man ontvangen het verweerschrift op het incident, tevens akte uitlating peildatum en aanvullend verzoek.
1.4.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de regiezitting op 24 maart 2020 een beschikking gegeven. Beslist is dat de peildatum voor de omvang van de huwelijksgoederen-gemeenschap [.] 2019 is en de man is veroordeeld om uiterlijk 21 april 2020 de in de beschikking genoemde stukken in te dienen. Daarnaast zijn partijen beiden in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 19 mei 2020 akte te nemen met daarin de laatste standpunten en eventuele aanvullende verzoeken.
1.5.
Nadien is nog bij de rechtbank binnengekomen:
  • de brief van de man met bijlagen A en B, van 20 april 2020;
  • de akte met aanvullend verzoek met bijlagen 16 en 17 van de man, van 15 juni 2020;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen 5 tot en met 62 van de vrouw, van 16 juni 2020;
  • de reactie van de man op het aanvullend verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 18 tot en met 32, van 30 september 2020;
  • de akte met aanvullend verzoek met bijlagen 60 tot en met 76 van de vrouw, van 30 september 2020;
  • de brief van de vrouw met bijlagen 77 tot en met 88, van 10 december 2020;
  • het F-formulier van de vrouw met bijlage 89, van 11 december 2020;
  • de brief van de man met bijlagen 33 tot en met 41, van 11 december 2020;
  • de akte uitlating toepasselijk recht van de man, van 15 december 2020;
  • de akte uitlating toepasselijk recht van de vrouw, van 17 december 2020;
  • de brief van de man met bijlage 42, van 21 december 2020.
1.6.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 22 december 2020. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten en mevrouw [A] namens de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI). De Raad voor de kinderbescherming was ook uitgenodigd voor de zitting, om de rechtbank te adviseren. Met bericht vooraf is er geen vertegenwoordiger van de Raad verschenen.
1.7.
Na de zitting is bij de rechtbank nog binnengekomen:
  • de e-mail van de man, van 12 januari 2021;
  • het F-formulier van de vrouw, van 12 januari 2021.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2012 met elkaar getrouwd in [plaatsnaam 1] , Marokko.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats] .
2.4.
De man heeft daarnaast nog een dochter uit een eerdere relatie, [minderjarige 4 (voornaam)] , zij is 13 jaar.
2.5.
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI tot 5 augustus 2021.
2.6.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.7.
Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om:
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen;
  • te bepalen dat de vrouw nog zes maanden in de woning aan de [adres] in [woonplaats] mag blijven wonen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
  • vast te stellen dat de man € 1.895,93 per kind per maand aan de vrouw moet betalen aan kinderalimentatie en € 8.744,37 netto per maand aan partneralimentatie.
2.8.
De man vindt dat de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat haar verzoeken moeten worden afgewezen. Hij verzoekt de rechtbank om:
- een zorgregeling vast te stellen tussen de man en de kinderen waarbij de kinderen iedere week van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man zijn.
2.9.
Daarnaast doen beide partijen verzoeken ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

3.De beoordeling

De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.1.
De rechtbank vindt dat zij kan beslissen op de verzoeken van partijen. Het Nederlands recht is op die verzoeken van toepassing.
Het ouderschapsplan (ontvankelijkheid)
3.2.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kinderen. In dat ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken zijn opgenomen over de manier waarop zij de zorg over hun kinderen zullen verdelen, hoe zij elkaar over hun kinderen zullen informeren en hoe zij de kosten zullen delen.
3.3.
Hoewel partijen geen ouderschapsplan hebben, zal de rechtbank toch hun verzoek tot echtscheiding beoordelen. De rechtbank verwacht namelijk niet dat partijen zelf nog (op korte termijn) tot afspraken over de kinderen komen, zodat de rechtbank daarover zal beslissen voor zover daarover verzoeken zijn gedaan. Partijen zijn namelijk in een heftige strijd verwikkeld en ondertussen staan de kinderen ook onder toezicht van de GI.
De echtscheiding
3.4.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De zorg voor de kinderen
Het hoofdverblijf
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De rechtbank zal dit vaststellen.
De zorgregeling
3.6.
Als zorgregeling stelt de rechtbank vast dat de kinderen bij de man zijn iedere zondag van 13:30 uur tot 16:30 uur. Dit is de regeling die partijen op dit moment uitvoeren. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of een uitbreiding van de zorgregeling, zoals de man wil, in het belang van de kinderen is. Op de zitting heeft de GI grote zorgen geuit. Zij heeft toegelicht dat de verhalen van de ouders erg uiteenlopen, dat er sprake is van veel wantrouwen over en weer, dat de kinderen tussen de ouders in zijn komen te staan en dat zij door de ouders in een loyaliteitsconflict worden gedrukt. Ook heeft de GI op dit moment onvoldoende zicht op hoe de contactmomenten op zondag verlopen. Voor een uitbreiding van de zorgregeling is het nodig dat de ouders in ouderschapsbemiddeling gaan en dat er zicht komt op de thuissituatie bij de man. Dit laatste is nodig omdat er zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van de man en of hij voldoende kan aansluiten bij de kinderen. Aan de man is eerder al voorgesteld om de contactmomenten een periode te observeren, maar de man stond hier toen niet voor open. Op de zitting heeft de man toegezegd mee te zullen werken aan de observaties. Partijen zijn ook al aangemeld bij [naam organisatie] voor ouderschapsbemiddeling, maar dit is nog niet van de grond gekomen omdat de vrouw eerst deze procedure wilde afwachten.
3.7.
Op de zitting is besproken dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de ouders zich voor 100% gaan inzetten voor de ouderschapsbemiddeling en dat zij hun volle medewerking (gaan) verlenen aan de GI. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders dit vanaf nu gaan doen en dat de GI in samenspraak met de ouders kan gaan onderzoeken of, en zo ja in welke mate en op wat voor manier, de zorgregeling kan worden uitgebreid. Daarbij merkt de rechtbank op dat de GI zo nodig een verzoek tot uitbreiding van de zorgregeling kan doen bij de rechtbank.
De woning
3.8.
De rechtbank zal het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking toewijzen aan de vrouw. Op de zitting heeft de man zijn verzoek daartoe ingetrokken. De man heeft geen bezwaar tegen toewijzing van het verzoek van de vrouw onder de voorwaarde dat zij dan ook de volledige hypotheeklast van de woning betaalt. De vrouw heeft op de zitting verklaard de lasten van de woning te zullen voldoen.
De kinder- en partneralimentatie
Opmerking vooraf
3.9.
Voordat de rechtbank de kinder- en partneralimentatie inhoudelijk zal behandelen vindt zij het van belang om de volgende opmerking te maken. Door de vrouw is het standpunt ingenomen dat partijen tijdens hun huwelijk leefden van circa € 20.000,- netto per maand, waarvan het merendeel zwart werd verdiend. De man heeft dit betwist. De man stelt dat hij geen andere inkomsten heeft dan zoals volgt uit de door hem ingediende belastingaangiften met daarin opgenomen de winst van zijn onderneming, de coffeeshop “ [onderneming 1] ”, en dat partijen circa € 4.000,- netto per maand te besteden hadden.
De rechtbank moet nu gaan beoordelen in hoeverre partijen van zwarte inkomsten hebben geleefd en aan de hand daarvan een bijdrage voor de kinderen en de vrouw vaststellen. Zo wordt dus het genereren van zwarte inkomsten door partijen in stand gehouden. In welke mate er sprake is van zwarte inkomsten valt door de sterk uiteenlopende standpunten van partijen door de rechtbank niet vast te stellen. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval niet, althans onvoldoende, tot een weloverwogen oordeel kan komen over een reëele bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de kinderen en de vrouw. Daar bovenop komt dat de rekenwijze van de rechtspraak uitgaat van de fiscale wetgeving en dus niet toepasbaar is op de situatie van partijen zoals die door de vrouw is geschetst. De rechtbank zal dan ook niet gaan rekenen, maar een bijdrage vaststellen gebaseerd op de standpunten van partijen.
3.10.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf vandaag een bedrag van € 1.754,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ook een bedrag van € 4.000,- per maand aan partneralimentatie. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De behoefte
3.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen vast op € 1.864,- per kind per maand. Hoe de rechtbank tot dit bedrag komt wordt hieronder uitgelegd.
3.12.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan de kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Normaal gesproken neemt de rechtbank hiervoor de inkomensgegevens van partijen als uitgangspunt. Dat kunnen salarisspecificaties of jaaropgaven zijn, of in het geval van een onderneming de winst zoals die volgt uit de jaarstukken. Vervolgens past de rechtbank een rekenwijze toe, rekeninghoudend met de belastingdruk, om het netto besteedbaar inkomen van partijen te berekenen. Tot slot maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld om te berekenen hoe hoog de behoefte van kinderen is bij een bepaald netto inkomen, rekeninghoudend met het aantal kinderen en de te ontvangen kinderbijslag.
3.13.
De hiervoor beschreven aanpak past de rechtbank in dit geval niet toe. De rechtbank neemt de door de vrouw ingediende behoeftelijst als uitgangspunt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de overgelegde inkomensgegevens van de man (de belastingaangiften 2017 tot en met 2019) niet als uitgangspunt voor het netto gezinsinkomen kunnen dienen, omdat dit geen goed beeld geeft van wat er tijdens het huwelijk te besteden was en dus aan welke welstand de kinderen gewend zijn. Ook de tabellen zijn in dit geval niet toepasbaar, omdat het netto inkomen van partijen naar het oordeel van de rechtbank de tabellen ver overstijgt.
3.14.
De kern van de discussie van partijen is de vraag of er gedurende het huwelijk sprake is geweest van (grote stromen) zwart geld of niet. De standpunten van partijen liggen daarin extreem ver uit elkaar. Volgens de vrouw was het netto gezinsinkomen circa € 20.000,- per maand. Volgens de man was dit, gebaseerd op de winst van de onderneming in 2018, circa
€ 4.000,- per maand. Wat partijen per maand te besteden hadden is zeer onduidelijk en valt voor de rechtbank niet vast te stellen. Maar de rechtbank is van oordeel dat door de vrouw voldoende is aangetoond dat er (veel) meer geld binnenkwam dan dat er uit de door de man ingediende stukken blijkt, zodat de rechtbank niet van de inkomensgegevens van de man uit kan gaan. De vrouw heeft vele bonnen overgelegd van uitgaven die in 2018 (en ook de jaren daarvoor) door partijen zijn gedaan, waaronder meerdere uitgaven bij high end merken als Gucci, Louis Vuitton, Christian Dior, Chanel en Hermès. Zij becijfert in een opgesteld overzicht (waarbij zij ook vermeende contante uitgaven optelt) de uitgaven van partijen in 2018 op € 208.176,93. Daar bovenop komen volgens de vrouw nog de vaste lasten en (nog meer) contante betalingen. De man heeft in zijn algemeenheid betwist dat er sprake is van zwarte inkomsten. Verder heeft hij een aantal bonnen en uitgaven specifiek betwist en heeft hij gewezen op een aantal dubbeltellingen in de overzichten van de vrouw. Dit verweer verklaart echter niet het verschil tussen de levensstijl van partijen zoals die blijkt uit de overgelegde bonnen en de inkomsten zoals die volgen uit de belastingaangiften. De man heeft de onderbouwing van de vrouw (met name productie 20) niet concreet en specifiek (per uitgave) betwist en hij heeft niet gesteld waar volgens hem vanuit gegaan zou moeten worden indien zijn primaire standpunt niet wordt gevolgd. Dit lag – gelet op het onderbouwde standpunt van de vrouw – wel op de weg van de man. De man heeft op de zitting verklaard de uitgaven zoals deze uit de stukken van de vrouw volgen niet te herkennen, geschrokken te zijn van de hoeveelheid en dat hij niet anders kan dan concluderen dat er andere inkomensstromen zijn, maar dat die dan bij de vrouw vandaan moeten komen. Wat daar ook van zij (op dit standpunt wordt hieronder bij de draagkracht van de man nader ingegaan), ook indien de geldstromen bij de vrouw vandaan zouden komen, zijn zij besteed aan het gezin en dus bepalend voor de behoefte van de kinderen.
3.15.
Uit de behoeftelijst van de vrouw volgt een behoefte van € 1.895,93 per kind per maand. Door de man is op de zitting gesteld dat de post ‘ziektekosten’ van € 32,- per maand niet meegenomen moet worden, omdat kinderen gratis meeverzekerd zijn en er ook geen eigen risico voor kinderen geldt. De vrouw heeft op de zitting verklaard dat er soms wel een eigen bijdrage betaald moet worden. Dat dit neerkomt op € 32,- per maand heeft zij niet onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat en deze post niet meeneemt in de behoefte van de kinderen. Voor het overige heeft de man gesteld dat de posten ‘uitjes’, ‘speelgoed’, ‘verjaardagsfeest’ en ‘cadeaus’s verjaardag vrienden’ te hoog zijn ingeschat door de vrouw. Omdat de man heeft nagelaten een standpunt in te nemen hoe hoog deze kosten volgens hem dan zijn, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
3.16.
De behoefte van de kinderen bedraagt dan (1.895,93 – 32 =) € 1.864,- (afgerond) per kind per maand.
De draagkracht van beide ouders
3.17.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
De draagkracht van de vrouw
3.18.
De rechtbank volgt het standpunt van de man en gaat bij de vrouw uit van een draagkracht van € 50,- per maand. Dit is de bijdrage die een ouder minimaal moet kunnen dragen volgens de Expertgroep Alimentatienormen. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het standpunt van de vrouw dat zij helemaal geen draagkracht heeft. Zoals hierna onder 3.30. wordt besproken is de rechtbank namelijk van oordeel dat, indien zij dat nog niet doet, van de vrouw verwacht mag worden dat zij een bepaalde mate van inkomsten genereert door middel van het verhuren van de appartementen in Marokko.
De draagkracht van de man
3.19.
Bij gebrek aan informatie gaat de rechtbank ervan uit dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Daarbij houdt de rechtbank wel rekening met de (volledige) draagkracht van de vrouw zodat er voor de man een bijdrage resteert van [(1864 x 3) – 50 =] € 5.542,- per maand, dus € 1.847,- per kind per maand. Zoals hiervoor onder 3.14. is overwogen is het zeer onduidelijk wat de man aan inkomsten genereert met de coffeeshop dan wel andere werkzaamheden. Dit valt voor de rechtbank niet vast te stellen, maar door de vrouw is voldoende aangetoond dat er meer geld binnenkwam dan dat er uit de belastingaangiften blijkt. Nu door de man geen standpunt is ingenomen van welk inkomen of draagkracht de rechtbank uit moet gaan indien zijn primaire standpunt (alleen uitgaan van de inkomsten zoals die de belastingaangiften volgen) niet wordt gevolgd, sluit de rechtbank aan bij het standpunt van de vrouw dat de man genoeg inkomsten heeft om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien.
3.20.
De rechtbank gaat voorbij aan het op de zitting ingenomen en niet onderbouwde standpunt van de man dat de onverklaarbare geldstromen van de vrouw vandaan komen. Het standpunt dat er sprake is van zwart geld is door de vrouw al bij indiening van het verzoekschrift op [.] 2019 ingenomen. De man had dan ook al veel eerder in de procedure het standpunt over (zwarte) inkomsten bij de vrouw in kunnen nemen (en dienen te onderbouwen). Dit heeft de man niet gedaan. Dat de man hier pas op de zitting mee komt, is in de strijd met de goede procesorde. De stelling van de man dat hij niet eerder dan na de akte met aanvullend verzoek van de vrouw van 30 september 2019 is aangeslagen op de voor hem onbekende uitgaven, met name door de vakantie naar Dubai waar de man niet bij was, rechtvaardigt niet dat de man pas op de zitting dit standpunt heeft ingenomen en is bovendien ook niet reëel. De vrouw heeft immers al in haar aanvullend verzoekschrift van 16 juni 2020 een onderbouwing gegeven met vele bonnen van de door haar gestelde uitgaven. Bovendien volgt uit het door de vrouw als productie 32 overgelegde Whats-App bericht dat de man op de hoogte was van de hoge uitgaven. Zo wordt er geschreven:
“Wie geeft 20.000 euro uit in 5 weken ? Willen Alexander niet eens”.De man heeft niet betwist dat dit een bericht was van hem aan de vrouw.
Zorgkorting
3.21.
Tot slot krijgt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op die alimentatie, omdat die ouder al een deel van de kosten betaalt op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.22.
De kinderen verblijven gemiddeld een halve dag per week bij de man. Volgens de Expertgroep Alimentatie past daarbij een zorgkorting van 5% van de behoefte, oftewel € 93,- per kind per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (1.847 -/- 93 =) € 1.754,- per kind per maand moet betalen.
De partneralimentatieDe huwelijksgerelateerde behoefte
3.23.
Voordat de rechtbank toekomt aan het bespreken van het bedrag dat de man zou kunnen betalen, moet de rechtbank eerst het bedrag vaststellen dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat ook wel de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.24.
De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast op € 5.680,- per maand. Zij legt hieronder uit hoe zij op dit bedrag is gekomen.
3.25.
Zoals al besproken is er geen inzage in het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk. De rechtbank kan dan ook niet de in de rechtsspraak ontwikkelde vuistregel, de zogeheten ‘Hof-norm’ toepassen. De rechtbank neemt daarom de behoeftelijst die de vrouw heeft opgesteld als uitgangspunt.
3.26.
Op de zitting heeft de man de volgende punten uit de behoeftelijst van de vrouw betwist:
  • de hypotheekrente (€ 980)
  • de kosten voor onderhoud van het huis en de tuin (samen € 450)
  • de kosten voor de auto (samen € 764)
  • de kosten voor hulp in de huishouding (€ 100)
  • de kosten voor persoonlijke verzorging (€ 300)
  • het onderdeel sparen (€ 1.000)
  • het onderdeel bijzondere kosten (€ 700)
3.27.
Voor de hypotheekrente gaat de rechtbank uit van € 480,- per maand. De vrouw heeft op de zitting bevestigd dat de woonlast op dit moment € 480,- per maand is. De man stelt dat dit een brutobedrag is, maar geen van partijen heeft gesteld wat de netto woonlast is. Ervan uitgaande dat de vrouw geen inkomsten uit werk heeft kan zij de hyptheekrente niet aftrekken, zodat de rechtbank uit gaat van een woonlast van € 480,- per maand. Voor de kosten van het onderhoud van de woning en tuin houdt de rechtbank rekening met een bedrag van € 100,- per maand. Door de vrouw is niet betwist dat er sprake is van achterstallig onderhoud en dat partijen (in elk geval de afgelopen jaren) niet veel geld besteedden aan het onderhoud van de woning. De toelichting van de vrouw dat partijen in het verleden een veranda hebben laten bouwen en dat er in 2013 een nieuwe keuken is geplaatst, is onvoldoende om bij deze post uit te gaan van € 450,- per maand. De kosten voor hulp in de huishouding neemt de rechtbank niet mee. De vrouw heeft niet betwist dat, zoals de man heeft gesteld, de hulp in de huishouding door de gemeente wordt betaald vanwege de reumaklachten van de vrouw. Ook het onderdeel ‘spaargeld’ neemt de rechtbank niet mee. Door de vrouw is gesteld dat de man haar maandelijks € 1.000,- gaf, maar niet dat zij dit bedrag ook maandelijks heeft gespaard. Er is door de vrouw in het kader van de verdeling geen spaarrekening (of een betaalrekening met een aanzienlijk saldo) ingebracht. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat er niet werd gespaard tijdens het huwelijk zoals door de man is gesteld. Over de kosten voor de auto, persoonlijke verzorging en de post ‘bijzondere kosten’ heeft de vrouw geen nadere toelichting gegeven. De rechtbank volgt de man in zijn standpunt dat deze posten door de vrouw (te) hoog zijn ingeschat en bovendien met geen enkel stuk zijn onderbouwd. De rechtbank zal voor de auto rekening houden met € 500,- per maand en voor de persoonlijke verzorging met € 150,- per maand. De post ‘bijzondere kosten’ neemt de rechtbank niet mee. De vrouw heeft immers niet toegelicht waar deze post op ziet.
3.28.
Gelet op de bovengenoemde aanpassingen bedraagt de behoefte van de vrouw
€ 5.680,- per maand.
De behoeftigheid
3.29.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 5680) te verdienen. Als de vrouw niet in staat is om zelf het bedrag van de huwelijksgerelateerde behoefte te verdienen, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de de vrouw om partneralimentatie verzoeken.
3.30.
De rechtbank vindt dat de vrouw niet in staat is om volledig zelf dat bedrag te verdienen. Zij heeft behoefte aan een bijdrage van de man van € 4.000,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt.
3.31.
De rechtbank volgt de man in zijn standpunt dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij inkomsten genereert. De rechtbank gaat uit van een inkomen van € 1.680,- per maand. De rechtbank begrijpt dat het voor de vrouw op dit moment lastig is om te werken als alleenstaande ouder met de hoofdzorg voor de kinderen. De kinderen van partijen zijn nog jong en zij hebben gelet op de huidige situatie van het gezin op dit moment veel zorg nodig. De rechtbank houdt daarom geen rekening met een fictief inkomen uit werk, maar de rechtbank gaat er wel vanuit dat de vrouw huurinkomsten heeft of kan hebben vanuit de verhuur van het onroerend goed in Marokko dat zij in eigendom heeft. Door de vrouw is zeer weinig informatie over deze appartementen verstrekt. Op de zitting heeft zij verklaard dat één van de appartementen leeg staat en dit appartementencomplex nog niet is afgerond. Het andere appartement is, zo stelt de vrouw, een familieappartement waar partijen verbleven als zij naar [plaatsnaam 2] op vakantie gingen en waar ook haar ouders, broers en zussen wel eens naar toe gaan. Volgens de vrouw staat ook dit appartement leeg wanneer geen van de familieleden hier vakantie houdt. Dat de appartementen tot op heden leeg hebben gestaan wil niet zeggen dat ze niet verhuurd kunnen worden. Door de vrouw is geen reden naar voren gebracht waarom zij deze appartementen niet zou kunnen verhuren en zo een inkomen kan genereren. De rechtbank vindt dat dit van haar verwacht mag worden.
Draagkracht van de man
3.32.
Met verwijzing naar de overweging onder 3.19. gaat de rechtbank ervan uit dat de man voldoende draagkracht heeft om in de resterende behoefte van de vrouw van € 4.000,- per maand te voorzien.
Bruto of netto?
3.33.
Normaal gesproken geldt dat de partij die partneralimentatie betaalt, de betaalde partneralimentatie als aftrekpost mag opvoeren in de belastingaangifte en daardoor minder belasting betaalt. De rechtbank telt daarom altijd dat belastingvoordeel op bij de draagkracht (de bijdrage wordt daarmee ‘gebruteerd’). De rechtbank kan de in deze zaak vast te stellen partneralimentatie niet bruteren, omdat in deze beslissing is uitgegaan van een aanzienlijk bedrag aan zwarte inkomsten en daar dus per definitie geen belasting over wordt betaald. De rechtbank merkt op dat de vrouw heeft verzocht om een netto bedrag aan partneralimentatie vast te stellen. Dat is bijzonder. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk of de vrouw voornemens is om over de door haar te ontvangen partneralimentatie belasting te gaan betalen. Met verwijzing naar de overweging in 3.9. zal de rechtbank de hierboven vastgestelde bijdrage van € 4.000,- per maand vastleggen zonder deze verder te bruteren. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vrouw uiteraard verplicht is over dit bedrag belasting af te dragen.
Ingangsdatum
3.34.
De rechtbank zal voor de kinderalimentatie bepalen dat deze per vandaag ingaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de vrouw wil, de kinderalimentatie met terugwerkende kracht met ingang van de datum van indiening van het verzoek, [.] 2019, vast te stellen. Dat er in de eerder gevoerde voorlopige voorzieningen procedures niet is vastgesteld dat er (zodanig) sprake is van zwarte inkomsten waardoor het netto gezinsinkomen meer is dan de maximale € 6.000,- per maand gebaseerd op de tabellen van het Nibud, is hiervoor onvoldoende. Bovendien zou dit leiden tot een betalingsverplichting van de man aan de vrouw van meer dan een ton. Dat is niet reëel. De partneralimentatie hoeft de man pas te betalen op het moment dat de echtscheiding definitief is, omdat deze volgens de wet niet eerder dan dat moment kan ingaan. De echtscheiding is definitief als deze is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
3.35.
Partijen zijn gehuwd in 2012. Zij hadden toen dezelfde dubbele nationaliteit, namelijk zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Uit deze dubbele nationaliteit kan niet worden afgeleid welk recht van toepassing is (artikel 15 lid 2 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Partijen gingen na het sluiten van hun huwelijk in Nederland wonen. Daarom is Nederlands recht van toepassing op hun huwelijksvermogen (artikel 4 en 5 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Partijen zijn gehuwd vóór 1 januari 2018. De rechtbank stelt dan ook vast dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat (naar oud recht). Tussen partijen is in geschil de (wijze van) verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
3.36.
De rechtbank stelt voorop dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten [.] 2019. Als peildatum voor de waardering geldt als hoofdregel de datum van feitelijke verdeling, in de regel de datum van de beschikking, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. De rechtbank zal dan ook van deze laatste datum uitgaan, tenzij hierna anders wordt vermeld.
3.37.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd:
Baten:
a. De voormalige echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats] ;
b. De levensverzekeringen/lijfrenteverzekeringen gekoppeld aan de echtelijke woning;
c. De eenmanszaak [onderneming 1] ;
d. De appartementen op naam van de vrouw in Marokko;
e. De appartementen op naam van de man in Marokko;
f. De bankrekeningen
g. De inboedel;
h. De kleding en sieraden;
i. De auto van het merk Audi type Q3 kenteken [kenteken 1]
j. De motor van het merk Harley Davidson;
k. De scooter type Riva met kenteken [kenteken 2] ;
l. De bakfiets;
m. De auto’s in Marokko;
n. De speedboot;
o. De vordering op mevrouw [B] .
Lasten:
p. De hypothecaire geldlening gekoppeld aan de echtelijke woning;
q. De schuld bij [onderneming 2] ;
r. De schuld aan de belastingdienst.
De voormalige echtelijke woning (ad a, b en p)
3.38.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over wat er moet gebeuren met de echtelijke woning. De rechtbank zal de overeenstemming van partijen in deze beschikking (onder het kopje ‘De beslissing’) vastleggen. De vrouw heeft de rechtbank na de zitting, per e-mail van 12 januari 2021, geïnformeerd dat er sprake is van twee levensverzekeringen. Eén levensverzekering bij Nationale Nederlanden en één levensverzekering bij Conservatrix. Niet gesteld of gebleken is of deze levensverzekeringen gekoppeld zijn aan de echtelijke woning. De rechtbank zal daarom bepalen dat bij overname van de woning door de vrouw de levensverzekering(en) aan haar zullen worden toegedeeld als deze aan de echtelijke woning gekoppeld zijn, tegen vergoeding aan de man van de helft van de waarde daarvan op het moment van overdracht, en indien de woning wordt verkocht aan een derde zal de rechtbank bepalen dat de dan vrijgekomen uitkering uit de levensverzekering(en) bij helfte tussen partijen verdeeld zal worden. Voor het geval de levensverzekeringen niet gekoppeld zijn aan de echtelijke woning zal worden bepaald dat partijen in dat geval moeten overgaan tot het afkopen van de levensverzekeringen en de vrijgekomen uitkering bij helfte moeten delen.
De eenmanszaak [onderneming 1] (ad c)
3.39.
De rechtbank zal de activa en de passiva van de coffeeshop toedelen aan de man, onder de verplichting om de helft van de nog vast te stellen intrinsieke waarde aan de vrouw te betalen. De rechtbank bedoelt daarmee het verschil tussen de waarde van de activa en de passiva van de onderneming per de datum van deze beschikking. In het geval dat de waarde negatief is zal de vrouw voor de helft hierin moeten bijdragen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de vrouw binnen drie weken na vandaag drie bedrijfstaxateurs/deskundigen uitzoekt, waarvan de man er binnen één week één kiest, waarna partijen gezamenlijk deze taxateur/deskundige de opdracht geven de intrinsieke waarde van de coffeeshop op de peildatum bindend te bepalen en waarbij partijen ieder de helft van de kosten hiervoor dragen. De rechtbank vindt de intrinsieke waarde passend, omdat de vermeende zwarte inkomsten buiten beschouwing moeten blijven. De rechtbank heeft deze inkomsten immers al meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de alimentatieverplichting, en de man kan deze inkomsten maar één keer aan de vrouw betalen. De rechtbank kan de waarde van de onderneming niet zelf vaststellen omdat de man - ondanks daartoe veroordeeld te zijn bij beschikking van 24 maart 2020 - de jaarstukken van de coffeeshop niet heeft overgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een deskundige te benoemen, zoals partijen hebben gevraagd. Nu de rechtbank de waarderingsmethode vastlegt en de door partijen aan te wijzen deskundige een bindende taxatie uit zal voeren is het niet nodig de procedure hierover bij de rechtbank voort te zetten.
De appartementen op naam van de vrouw in Marokko (ad d)
3.40.
De rechtbank zal de appartementen in Marokko die op naam staan van de vrouw toedelen aan de vrouw onder de verplichting om de helft van de waarde van € 280.800,-, dus € 140.400,- te betalen aan de man. Voor zover de man stelt dat de vrouw deze appartementen heeft verzwegen en daardoor haar aandeel aan de man heeft verbeurd (op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), gaat de rechtbank hieraan voorbij, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de waarde gaat de rechtbank in redelijkheid uit van het gemiddelde van wat door partijen is gesteld (en onderbouwd). De man stelt dat de waarde € 335.000,- is (met productie 14 als onderbouwing) en de vrouw gaat uit van een waarde van in totaal 2.459.0000 Dirhams, dat is – uitgaande van de huidige wisselkoers –
€ 226.605,- (met productie 46 en 48 als onderbouwing). Het gemiddelde hiervan is
€ 280.802,50, dus afgerond € 280.800,-.
De appartementen op naam van de man in Marokko (ad e)
3.41.
Ten aanzien van de vermeende appartementen in Marokko die op naam staan van de man zal de rechtbank beslissen dat voor zover er sprake is van onroerend goed dat op de peildatum eigendom is van de man, dit wordt toegedeeld aan de vrouw zonder nadere verrekening. Mocht er geen onroerend goed in Marokko zijn dat op de peildatum eigendom was van de man, dan zal er aan de vrouw ook niets zijn toebedeeld. Voor zover er wel sprake blijkt te zijn van onroerend goed dat op de peildatum eigendom was van de man is, heeft de man dit naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk verzwegen en komt het volledige eigendom van dit onroerend goed op grond van artikel 3:194 lid 2 van het BW toe aan de vrouw.
3.42.
Of er daadwerkelijk sprake is van onroerend goed dat de man in eigendom heeft kan de rechtbank op basis van de standpunten en de overgelegde stukken niet vaststellen. De vrouw heeft het eigendom van de man proberen aan te tonen met uitdraaien van het kadaster in Marokko en met foto’s. Dit geeft onvoldoende zekerheid nu de man betwist dat hij onroerend goed in Marokko in eigendom heeft. Hij stelt dat de appartementen in [plaatsnaam 3] nooit zijn gebouwd en hij dus niets in eigendom heeft verkregen en dat het perceel en het daarop gebouwde huis in [plaatsnaam 4] eigendom is van zijn vader. Dat dit in het kadaster in Marokko (nog) op naam van de man staat is volgens de man een administratieve fout.
De bankrekeningen (ad f)
3.43.
De rechtbank zal vaststellen dat partijen de saldi op de peildatum van alle bankrekeningen die er zijn bij helfte moeten delen. Partijen zijn het hier over eens. Onduidelijk is welke bankrekeningen er zijn. Partijen beschuldigen elkaar over en weer van het niet indienen van stukken. De rechtbank zal dan ook vastleggen dat partijen elkaar een afschrift dienen te tonen van het saldo op de peildatum van elke bankrekening op zijn of haar naam.
De inboedel (ad g)
3.44.
Partijen zullen de inboedel in onderling overleg verdelen.
De kleding en sieraden (ad h)
3.45.
De rechtbank zal bepalen dat de tassen en sieraden (waaronder horloges) van de vrouw aan haar worden toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde daarvan aan de man te vergoeden, waarbij indien partijen hier onderling niet uitkomen zij een taxateur zullen benoemen om de waarde vast te stellen. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het standpunt van de vrouw dat deze spullen niet in de verdeling moeten worden betrokken. De vrouw heeft immers – in het kader van de alimentatie – gesteld en met bonnen onderbouwd dat partijen een luxe levensstijl hadden en uitgaven deden bij high end merken. Tassen van Hermès of Chanel en horloges van Rolex worden vaak gezien als een investering en vertegenwoordigen een aanzienlijke waarde waar partijen beiden voor de helft gerechtigd toe zijn. De kleding laat de rechtbank verder buiten beschouwing omdat de man niet heeft betwist dat de kleding door de vrouw werd gedragen en het daarom niet als een investering kan worden gezien en de man met het oog daarop onvoldoende heeft onderbouwd dat deze kleding een waarde vertegenwoordigt.
De auto van het merk Audi type Q3 kenteken [kenteken 1] (ad i)
3.46.
De rechtbank zal de Audi toedelen aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van de nog te taxeren waarde aan de man te voldoen. Partijen zullen gezamenlijk een taxateur aanwijzen en de kosten hiervan ieder bij helfte dragen.
De motor van het merk Harley Davidson (ad j)
3.47.
De rechtbank zal de motor toedelen aan de man, onder de verplichting om de helft van de nog te taxeren waarde aan de vrouw te voldoen. Partijen zullen gezamenlijk een taxateur aanwijzen en de kosten hiervan ieder bij helfte dragen.
De scooter type Riva met kenteken [kenteken 2] (ad k)
De rechtbank zal de scooter toedelen aan de man, onder de verplichting om de helft van de nog te taxeren waarde aan de vrouw te voldoen. Partijen zullen gezamenlijk een taxateur aanwijzen en de kosten hiervan ieder bij helfte dragen.
De bakfiets (ad l)
3.48.
De rechtbank zal vaststellen dat de bakfiets wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting om de helft van de waarde van € 250,-, dus € 125,- aan de man te voldoen.
De auto’s in Marokko (ad m)
3.49.
De rechtbank neemt in de verdeling niet de door de vrouw gestelde auto’s in Marokko mee. Het is niet vast komen te staan dat er sprake is van auto’s in Marokko die eigendom zijn van de man. Door de vrouw is dit, gelet op de betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft één afschrift van de motorrijtuigenbelasting ingediend, waarover de man heeft verklaard dat hij de motorrijtuigenbelasting voor zijn vader heeft betaald als dank voor het gebruik maken van de auto voor vijf weken toen partijen in Marokko waren.
De speedboot (ad n)
3.50.
De rechtbank zal de boot toedelen aan de man onder de verplichting om de helft van de waarde van € 25.000,- dus € 12.500,- aan de vrouw te betalen. Het standpunt van de man dat de boot eigendom is van een vriend en niet van hem, is onvoldoende onderbouwd. Uit productie 79 van de vrouw volgt dat de boot op 27 juli 2017 op naam is gesteld van de man en dat in april 2018 de verzekering van de boot op naam stond van de man. Het was dan ook aan de man om met stukken te onderbouwen dat de boot per peildatum niet (meer) op zijn naam stond. Dit heeft de man niet gedaan. Ten aanzien van de waarde gaat de rechtbank uit van de waarde waartegen de boot is verzekerd (€ 25.000,-) zoals door de vrouw is gesteld. Door de man is geen (subsidiair) standpunt ingenomen over de waarde van de boot.
De vordering op mevrouw [B] (ad o)3.51. De rechtbank zal vaststellen dat voor zover er sprake is van een vordering op mevrouw [B] , deze vordering wordt toegedeeld aan de vrouw zonder verrekening met de man. De man heeft op de zitting verklaard hiermee akkoord te zijn omdat er, zo stelt de man, geen sprake (meer) is van een vordering op mevrouw [B] .
De schulden bij [onderneming 2] en de belastingdienst (ad q en r)
3.52.
Het verzoek ten aanzien van de schulden heeft de man op de zitting ingetrokken, omdat uit de wet al voortvloeit dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de tijdens het huwelijk aangegane schulden. Door de vrouw is dit ook op de zitting erkend.
Verzoek ex artikel 843a Rv
3.53.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man afschriften moet overleggen van zijn bank- en creditcardrekeningen over de periode 2012 tot en met 2018 wijst de rechtbank af. Zoals hiervoor overwogen onder het kopje ‘de bankrekeningen’ zal de rechtbank vaststelllen dat partijen elkaar over en weer een afschrift dienen te tonen van het saldo op de peildatum van elke bankrekening op zijn of haar naam. De door de vrouw gevraagde gegevens zijn voor het overige niet (meer) relevant gelet op de hiervoor genomen beslissingen over de alimentatie.
‘Uitvoerbaar bij voorraad’
3.54.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
3.55.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [trouwdatum] 2012 in [plaatsnaam 1] , Marokko;
4.2.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan de [adres] ( [postcode] ) in [woonplaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van vandaag een bedrag van € 1.754,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 4.000,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
4.5.
bepaalt dat de man deze kinder- en partneralimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.6.
stelt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt vast:
aan de man wordt toegedeeld:
  • de activa en de passiva van de eenmanszaak coffeeshop “ [onderneming 1] ”, onder verrekening van de intrinsieke waarde van de onderneming met de vrouw;
  • de helft van de saldi op alle bankrekeningen van partijen, onder de verplichting om aan de vrouw afschriften te overleggen van het saldo op de peildatum van elke bankrekening op zijn naam;
  • de motor van het merk Harley Davidson, onder de verplichting om de helft van de nog te taxeren waarde aan de vrouw te voldoen;
  • de scooter type Riva met kenteken [kenteken 2] , onder de verplichting om de helft van de nog te taxeren waarde aan de vrouw te voldoen;
  • de Larson speedboot met registratieteken [registratieteken] , onder de verplichting om de helft van de waarde van € 25.000,- dus € 12.500,- aan de vrouw te voldoen;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
  • de appartementen in Marokko die op naam staan van de vrouw, onder de verplichting om de helft van de waarde van € 280.800, dus € 140.400,- aan de man te voldoen;
  • het onroerend goed in Marokko dat op de peildatum eigendom was van de man, voor zover hiervan sprake is, zonder verrekening met de man;
  • de helft van de saldi op alle bankrekeningen van partijen, onder de verplichting om aan de man afschriften te tonen van het saldo op de peildatum van elke bankrekening op haar naam;
  • haar tassen en sieraden (waaronder horloges), onder de verplichting om de helft van de nog overeen te komen dan wel te taxeren waarde aan de man te voldoen;
  • de bakfiets, onder de verplichting om de helft van de waarde van € 250,-, dus € 125,- aan de man te voldoen;
  • de auto van het merk Audi type Q3 kenteken [kenteken 1] onder de verplichting om de helft van de nog te taxeren waarde aan de man te voldoen;
  • de vordering op mevrouw [B] op de peildatum, voor zover hiervan sprake is, zonder verrekening met de man;
4.7.
gelast verder de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap als volgt:
ten aanzien van de echtelijke woning:
  • de vrouw krijgt één maand de tijd om te onderzoeken of zij de woning kan en wil overnemen voor de getaxeerde waarde van € 820.000,-, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening;
  • indien de vrouw de woning kan en wil overnemen krijgt zij vervolgens een termijn van drie maanden om de financiering te realiseren, waarbij zij binnen deze termijn schriftelijk aan de man dient aan te tonen dat zij de woning kan financieren en dat de bank de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal ontslaan;
  • als blijkt dat de vrouw de woning kan financieren, zal de woning binnen twee weken nadat dit is gebleken moeten worden geleverd aan de vrouw, waarbij partijen ieder de kosten van de levering voor de helft dragen;
  • bij overname van de woning door de vrouw zal de vrouw aan de man een bedrag uitkeren ter hoogte van de helft van de overwaarde;
  • bij overname van de woning door de vrouw zal aan haar de levensverzekering(en) worden toegedeeld voor zover deze aan de woning gekoppeld zijn, tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan op het moment van overdracht aan de man;
  • indien de vrouw de woning niet kan of wil overnemen en/of de man niet kan worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening, zal de woning verkocht worden aan een derde, partijen zullen zich in dat geval gezamenlijk wenden tot een makelaar die de verkoop van de woning zal begeleiden en een laat- en vraagprijs zal bepalen;
  • de man dient in dat geval uiterlijk twee weken nadat de vrouw heeft laten weten dat zij de woning niet kan of wil overnemen, drie makelaars aan te wijzen en de vrouw dient daaruit vervolgens binnen één week een makelaar te kiezen;
  • partijen zullen de kosten van de verkoop en de levering van de woning aan een derde ieder voor de helft dragen;
  • indien de woning wordt verkocht zal de verkoopopbrengst (na aftrek van de aan de verkoop verbonden kosten), en de dan vrijgekomen uitkering uit de levensverzekering(en), worden gebruikt ter aflossing van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening, waarna het restant bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
  • in het geval dat de levensverzekeringen niet aan de woning gekoppeld zijn, zullen partijen overgaan tot het afkopen van de levensverzekeringen en de vrijgekomen uitkering bij helfte delen;
Ten aanzien van de eenmanszaak coffeeshop “ [onderneming 1] ”:
- de vrouw zal binnen drie weken na vandaag drie bedrijfstaxateurs/deskundigen voorstellen aan de man, waaruit de man er vervolgens binnen een week één kiest, waarna partijen gezamenlijk deze taxateur/deskundige de opdracht zullen geven de intrinsieke waarde van de coffeeshop op de datum van deze beschikking bindend vast te stellen, zodat partijen daarna kunnen komen tot een verdeling als hiervoor vastgesteld. Partijen zullen de kosten voor deze taxatie bij helfte dragen;
Ten aanzien van de inboedel:
- partijen zullen de inboedel in onderling overleg verdelen;
Ten aanzien van de tassen en sieraden (waaronder horloges):
- indien partijen geen overeenstemming bereiken over de waarde van de tassen en de sieraden (waaronder horloges) van de vrouw, zullen zij gezamenlijk een taxateur de opdracht geven om de waarde bindend vast te stellen, zodat partijen daarna kunnen komen tot een verdeling als hiervoor vastgesteld. Partijen zullen de kosten voor deze taxatie(s) bij helfte dragen;
Ten aanzien van de motor, scooter en Audi A3:
- partijen zullen gezamenlijk voor elk van deze voertuigen een taxateur de opdracht geven om de waarde bindend vast te stellen, zodat partijen daarna kunnen komen tot een verdeling als hiervoor vastgesteld. Partijen zullen de kosten voor deze taxaties bij helfte dragen;
4.8.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.9.
bepaalt dat partijen ieder hun eigen proceskosten betalen;
4.10.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. V.E.J.A. Heijckmann, tot stand gekomen in samenwerking met mr. R. van der Vaart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 BW